Rotteck (Karl Wenzeslaus Rodecker von), een uitstekend Duitsch geschiedschrijver, geboren den 18den Julij 1775 te Freiburg in Breisgau, studeerde aldaar in de regten en zag zich in 1798 benoemd tot professor in de geschiedenis aan de universiteit van zijne geboortestad en in 1808 tot professor in de staatswetenschappen. Weldra echter verbeurde hij door zijne vrijzinnige denkbeelden de gunst der regéring. Aan zijn geschrift: „Für die Erhaltung der Universität Freiburg” had deze inrigting van onderwijs hoofdzakelijk haar behoud te danken, en hij werd in 1819 door haar afgevaardigd naar de Eerste Kamer, waar hij en Welcher de woordvoerders waren der oppositie. Nadat in 1825 de reactionaire partij zijne herkiezing verijdeld had, zond men hem in 1831 naar de Tweede Kamer, waar hij gedurende 10 jaar het eminentste lid was der liberale partij en vooral ijverig streed voor de vrijheid van drukpers en voor de afschaffing der tienden.
Om die reden werd hij door een besluit van den Bondsdag beroofd van zijn hoogleeraarsambt, de uitgave van den door hem gestichten „Freisinnige” en van de „Politische Annalen” verboden en zijne verkiezing tot burgemeester van Freiburg niet bekrachtigd. Hij overleed den 26sten November 1840, en in 1863 verrees te Freiburg op het Dominicanerplein een gedenkteeken ter zijner eer. Van zijne geschriften vermelden wij: „Allgemeine Geschichte (1812—1817, 9 dln; 25ste druk, voortgezet door Steger, 1866— 1867, 11 dln)”, — verkorte „Allgemeine Weltgeschichte (1830—1834, 4 dln; 8ste druk, vervolgd door Zimmermann, 1868—1872, 7 dln)”, — „Lehrbuch des Vernunftrechts und der Staatswissenschaften (1829—1835, 4 dln; 2de druk 1840)”, — en „Sammlung kleiner Schriften (1829—1837, 5 dln)”. Met Welcher leverde hij het „Staatslexicon (1834—1844, 12 dln; 3de druk 1856—1866, 14 dln)”. — Zijn zoon Karl von Rotteck, geboren in 1812, werd advocaat te Freiburg, plaatste zich in 1849 in Baden aan het hoofd der democratische partij, nam na het dempen van den opstand de wijk naar het buitenland, en keerde ten gevolge eener amnestie in 1856 in Baden terug. — Een andere zoon, Hermann von Botteck, geboren den 25sten Augustus 1816, leverde o. a.: „Poetische Versuche (1838)”, vestigde zich als privaatdocent te Freiburg, maar overleed reeds den 12den Julij 1845.