Onder dezen naam vermelden wij:
Johan Christoph Rost, een verdienstelijk Duitsch dichter. Hij werd geboren te Leipzig den 7den April 1717, studeerde aldaar en schreef naar aanleiding van den strijd van Friederike Karoline Neuber tegen Gottsched het hekeldicht: „Das Vorspiel”, waarin laatstgenoemde bespottelijk werd gemaakt. Wél wist Gottsched te bewerken, dat het gedicht werd verbeurd verklaard, maar het werd weldra in Zwitserland op nieuw uitgegeven. In 1742 belastte hij zich met de redactie van de „Spenersche Zeitung” te Leipzig, doch keerde na verloop van een jaar naar Berlijn terug en werd in 1776 secretaris en bibliothecaris van graaf Brühl te Dresden. Toen de operette van Weisze: „Der Teufel ist los (1752)” door Gottsched en zijne aanhangers heftig werd aangevallen, leverde Rost in 1753 zijn „Schreiben des Teufels an Herrn G., Kunstrichter der Leipziger Bühne, in Knittelversen”, en zorgde dat het gedicht aan Gottsched, die zich juist op reis bevond, op ieder station werd aangeboden. Rost werd in 1760 oppersecretaris bij de belastingen te Dresden en overleed aldaar den 19den Julij 1765. Van zijne overige geschriften vermelden wij: „Schäfer-erzählungen (1742)”, — het gedicht: „Die schönste Nacht (1763)”, — „Die gelernte Liebe (1743)”, — en „Vermischte Gedichte (1769)”.
Alexander Rost, een drama-dichter, geboren te Weimar den 22sten Maart 1816. Hij studeerde te Jena, was daarna werkzaam bij de magistratuur, maar nam in 1848 zijn ontslag, om zich onverdeeld aan de letterkunde te wijden, en overleed den 15den Mei 1875. Hij heeft eene lange reeks van volksdrama’s geschreven, die in Midden-Duitschland met grooten bijval werden opgevoerd. Daartoe behooren: „Ludwig der Eiserne, oder das Wundermärchen aus der Rühl”, — „Kaiser Rudolt in Worms”, — „Landgraf Friedrich mit der gebissenen .Wange”, — „Das Regiment Madlo”, — „Berthold Schwarz” enz., verzameld onder den titel van „Dramatische Dichtungen (1867— 1868, 6 dln)”. Daarna schreef hij nog: „Der ungläubige Thomas (1875)”, enz.