Rosengarten of Groszer Rosengarten (ter onderscheiding van het gedicht: „Laurin”, dat ook wel Kleiner Rosengarten wordt geheeten) is de naam van een episch gedicht uit de Duitsche middeneeuwen, volgens Grimm vermoedelijk uit het midden der 13de eeuw. Zijn inhoud is in korte trekken de volgende: Chriemhild, eene dochter van Gibich, koning van Bourgondië, die te Worms zijn verblijf hield, had aldaar een rozenhof, wier bewaking was toevertrouwd aan zekeren Siegfried, die de hand van Chriemhild begeerde, en elf Bourgondiërs. Chriemhild rigt eene uitnoodiging tot de koningen Dietrich van Bern (Verona) en Etzel van Hunnenland, om met de bewakers van dien tuin te vechten. Werden deze door hen overwonnen, dan zou Gibich zijn rijk van den overwinnaar in leen ontvangen, aan wien daarenboven met zijne makkers een krans van rozen en een kus als loon der zegepraal werd toegezegd.
De uitgenoodigden verschijnen; aan hun hoofd bevindt zich Dietrich met 12 van zijne Amelungen, tot welke Hildebrand en zijn strijdlustige broeder, de monnik Ilsan, behooren. De Bourgondische helden lijden de nederlaag, hoewel Siegfried en na hem vooral Volker eene ongemeene dapperheid ten toon spreiden. Met meesterhand is in dit gedicht de koddige monnik Ilsan geteekend, die, na een 20-jarig verblijf in een klooster door zijn broeder opgeroepen om deel te nemen aan den togt naar Worms, geene teugels kent voor zijn vechtlust, in den Rozentuin de dolste streken uitvoert en na zijn terugkeer de monniken plaagt en bespot. Men heeft van deze sage een zestal verschillende bewerkingen, van welke ééne in 1836 door Grimm is uitgegeven.