Rómulus en zijn broeder Remus waren volgens de sage de stichters der stad Rome en de grondleggers van den Romeinschen Staat. Omtrent hem wordt door de sage het volgende medegedeeld: Númitor, koning van Albalonga, werd door zijn broeder Amulius van den troon gestooten en zijne dochter tot priesteres van Vesta gewijd. Niettemin was een tweetal zonen de vrucht van haren omgang met Mars. Toen gaf Amulius bevel aan zijn dienstknecht, beide kinderen in de Tiber te werpen.
De rivier echter had hare boorden overstroomd, zoodat de dienstknecht de mand met de twee kinderen op dat ondiepe water plaatste. Dit laatste begon te dalen en de mand bleef hangen aan een vijgeboom aan den voet van den Palatijnschen heuvel. Hier werden de kinderen gezoogd door eene wolvin, totdat de herder Faustulus hen vond en toevertrouwde aan zijne echtgenoote Acca Laurentia. Hier werden zij onder de namen Rómulus en Remus opgevoed, en nadat zij tot krachtige jongelingen waren opgewassen, volbragten zij met een aantal ruwe makkers gedurig rooftogten in den omtrek, totdat Remus door de herders van Númitor gegrepen en bij Amulius gebragt werd, die hem ter beschikking stelde van Númitor. Dit leidde tot eene herkenning. De beide broeders namen nu met hunne getrouwen den Koninklijken burgt van Amulius stormenderhand in, deden hem sneven en herstelden Númitor in zijne waardigheid. Albalonga echter was een te beperkt tooneel voor de bedrijvigheid der beide broeders; deze vertrokken met een aantal volgelingen naar den Palatijnschen heuvel, het oord, waar zij gered waren en opgevoed. Nadat hier eene stad was gesticht, opperde men de vraag, wie van de beide broeders haar zijn naam verleenen en over haar heerschen zou? Men besloot, de beslissing aan de goden over te laten.
Tot dat einde begaf zich Rómulus naar den Palatijnschen en Remus naar den Aventijnschen heuvel. Weldra zag Remus zes gieren. Naauwelijks was dit ter kennis gebragt van Rómulus, toen deze er twaalf ontwaarde. Hierover ontstond twist, en in het gewoel van den strijd werd Remus gedood. Volgens eene andere sage heeft Rómulus hem in toorn gedood, omdat Remus spottend over den lagen stadswal was gesprongen. Nu bestempelde Rómulus de stad met den naam van Roma en heerschte er als koning van 753 tot 716 vóór Chr. Nadat hij het aantal inwoners, door het openen van een asylum (vrijplaats) op het capitool vermeerderd had, schonk hij het leven aan de belangrijkste staatkundige instellingen, te weten hij benoemde een Senaat, verdeelde het volk in tribus en curiae en schiep onderscheidene priesterlijke betrekkingen. Vooral echter was hij een uitstekend krijgsbevelhebber.
Daar de burgers zijner stad geene vrouwen hadden, legde hij een groot feest aan, en toen de inwoners der naburige plaatsen, inzonderheid de Sabijnen, aldaar met vrouwen en dochters verschenen, werden laatstgenoemden door de krijgslieden weggeroofd. Daardoor verontwaardigd, trokken de omwonende stammen weldra tegen Rómulus ten strijd. Deze echter overwon eerst de Caeniners, doodde hun koning Acron en bragt diens wapenrusting als spolia opima aan Jupiter Feretrius ten offer. Moeijelijker was zijn strijd tegen de Sabijnen. Deze hadden zich reeds van het Capitool meester gemaakt en waren op het punt, eene beslissende overwinning te behalen, toen de geroofde Sabijnsche maagden zich tusschen de strijders wierpen en eene verzoening tot stand bragten.
De Sabijnen vereenigden zich nu met de Romeinen tot één volk, dat den naam van Quirites droeg, en vestigden zich op den Mons Capitolinus en den Mons Quirinalis. De Senaat werd met 100 Sabijnen aangevuld, en hun koning Titius Tatius deelde met Rómulus de heerschappij, totdat hij zes jaar daarna te Lavinium werd gedood. Daarenboven voerde Rómulus oorlog tegen de naburige steden Fidenae en Veji; eerstgenoemde werd ingenomen en tot onderwerping gebragt, en ook de bewoners van Veji moesten het onderspit delven en een gedeelte van hun grondgebied aan de Romeinen afstaan. Rómulus regeerde 37 jaar, doch toen hij in 716 op het Campus Martius eene volksvergadering bij woonde, werd de hemel plotselijk verduisterd, en toen het licht terugkeerde, was de Koning verdwenen. Een aanzienlijk man, Próculus Julius, verkondigde daarop aan het verbaasde volk, dat hij door de goden in den hemel was opgenomen, weshalve Rómulus na dien tijd onder den naam van Quirinus als een god werd gehuldigd.