Roebuck (John Arthur), een uitstekend lid van het Britsch Parlement, geboren in 1801 te Madras in Oost-Indië, vertrok als knaap met zijne ouders naar Canada en bepaalde zich in 1824 in Engeland bij de studie der regten. Voorts nam hij met ijver deel aan de politieke bewegingen van zijn tijd, bevorderde de Parlementshervorming, werd lid van het Parlement, voegde er zich bij de partij der Radicalen en stichtte met Molesworth den „Westminster Review”. In 1836 koos het Parlement van de nog half-Fransche kolonie Beneden-Canada hem tot agent in Engeland, en hij verzette zich in 1837 in het Huis der Gemeenten vruchteloos tegen het plan der Regéring, den weerstand van Canada tegen hare maatregelen door een besluit van het Britsche Parlement te vernietigen. Daar hij zich zoowel bij de Whigs als bij de Tories gehaat gemaakt had, verloor hij in laatstgenoemd jaar zijn zetel in het Parlement, doch deed er zich gelden in 1838 als agent van Canada bij de beraadslagingen over het regéringsvoorstel, om de grondwet van Beneden-Canada tot 1 November 1840 buiten werking te stellen.
In 1841 zag hij zich weder gekozen tot lid van het Parlement. Met ijver streed hij aan de zijde van Cobden voor het stelsel van vrijen handel, doch stond weldra buiten de partijen, zoodat hij in 1847 nogmaals zijn mandaat verloor. Hij herkreeg het echter in 1849 en verhinderde in 1850 den val van het ministérie. Niettemin kwam hij bij andere gelegenheden met kracht tegen de regéring in verzet en beoordeelde haar met onverbiddelijke gestrengheid in zijne „History of the Whig ministry of 1830(1852, 2 dln)”. Op zijn voorstel werd in 1855 eene parlementscommissie benoemd tot onderzoek der misbruiken bij het leger, ’t geen den val van Aberdeen en de verheffing van Pahnerston tot eersten minister veroorzaakte. Intusschen bleef Roebuck, hoewel daardoor tot de Whigpartij genaderd, een onafhankelijk staatsman, die zich om geene der partijen bekreunde.
In 1859 en 1867 ondersteunde hij de door de Tories ingediende reformbills en bestreed zelfs de liberale amendementen op de voorstellen van d'Israéli. Terwijl in den Italiaanschen Oorlog de openbare meening partij koos voor Italië, was Roebuck een bewonderaar van Oostenrijk. In den Amerikaanschen Oorlog verklaarde hij zich met de Engelsche aristocratie een voorstander der Zuidelijken, en ook in de Iersche debatten van 1868 kwam hij in verzet tegen de liberale partij. In 1868 werd hij niet herkozen, en eerst in 1874 zond Sheffield hem weder naar het Parlement. Hij behoort er noch tot de liberalen noch tot de conservatieven, maar niettemin tot de meest geachte en invloedrijkste leden. In Augustus 1878 zag hij zich benoemd tot lid van het Privy Council.