Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Madras

betekenis & definitie

Madras, een presidentschap van het Britsch-Indische rijk, beslaat het zuidelijk gedeelte van het Vóór-Indische schiereiland met de kustgewesten Malabar en Zuid-Canara, alsmede de Lakediven ten westen en de geheele oostkust (Coromandel) tot 20°16' N. B. Het grondgebied der Britten telt er op 6628¼de geogr. mpl omstreeks 26 millioen inwoners, van welke 11/I2de tot de Hindoe’s en de overigen tot de Mohammedanen behooren. De uitgebreidheid der afhankelijke Staten Mysore, Cochin en Travancore, Poedokotta en Dsjajapoer, met die der Berg-Zemindars bedraagt 2437 geogr. mpl, bewoond door omstreeks 5½ millioen zielen. Zonder de Fransche bezittingen Mahé, Pondichéry, Carical en Yannaon, te zamen 8 of 9 O geogr. mijl met 200000 inwoners, in rekening te brengen, beslaat het geheele presidentschap 9065 geogr. mijl en bezit omstreeks 31½ millioen ingezetenen.

Het eerstgenoemde of eigenlijke gebied is in 8 provinciën of in 22 districten verdeeld. Zie voorts onder Indië.

De hoofdstad Madras, aan de kust van Coromandel aan de Golf van Bengalen in eene effene en zandige landstreek gelegen, is de zetel van het bestuur van het presidentschap, van een hoog geregtshof, van een Anglicaanschen bisschop en van een E. Katholieken vicaris, alsmede van eene munt; zij is eene aanzienlijke handelsplaats, welke zich over een afstand van 2 geogr. mpl langs de zee uitstrekt. In het algemeen heeft de stad het zoo zonderling Oostersch voorkomen, daar pagoden, moskeeën, kapellen, kerken,paleizen, magazijnen, huizen met platte daken, boomgroepen en tuinen elkander afwisselen. Zij bestaat uit het fort St. George, de Zwarte Stad en 8 voorsteden, welke op groote vlekken gelijken. Ten noorden is het fort door eene breede esplanade van de Zwarte Stad gescheiden, welke laatste zich slechts weinig boven de hoogte van den springvloed verheft en van een in 1844 gebouwden vuurtoren voorzien is. De Zwarte Stad is door 3 van het zuiden naar het noorden loopende straten in 4 afdeelingen gesplitst en bezit de voornaamste Europésche winkels. Langs het strand verheffen zich in regelmatige rijen onderscheidene openbare gebouwen en verbazend groote magazijnen. Men heeft er het gebouw van het hooggeregtshof, van de belastingen van de admiraliteit, de weeshuizen voor kinderen van soldaten, de gevangenis, de munt, het hospitaal, de geneeskundige school, de R. Katholieke hoofdkerk, de zendelingen- en drievuldigheidskapél, de Arménische kerk en het muséum, — voorts een doolhof vau naauwe, kromme straten met leemen huizen.

Goed drinkwater wordt er aangevoerd in eene kom op de esplanade en in het fort. Ten noorden van de Zwarte Stad heeft men Royapoeram, langs het strand gelegen en door visschers en zeelieden bewoond, en ten westen bevinden zich Vepery en Poersewakoem met de fraaije Schotsche St. Andréaskerk en de St. Andréasbrug over de Koem (Coom). Aan de overzijde van deze rivier ligt Tsjintadrapettah, en verder westwaarts de volkrijke voorsteden Poedoepettah en Egmore. Ten zuiden van het fort St. George (aan de overzijde der Koem) langs het strand verrijst Triplicane met de gouvernementstuinen en het groote gouvernementsgebouw, en daarnaast de Tsjipak-garden, de verblijfplaats van den gepensioneerden Nabob van de Carnatie. Ten westen van Triplicane vindt men de voorstad Eoyapetta met de sierlijke St.

George’s-kerk. Omstreeks een uur gaans ten zuiden van het fort heeft men, digt bij het strand St. Thomas of Meliapoer (Mailapoer), ruim gebouwd en gedeeltelijk door gekleurde nakomelingen der Portugézen, die er zich in 1547 vestigden, bewoond. Hier heeft men den hoofdzetel der Thomas-Christenen (zie Nestorianen). De alleenstaande en versterkte St. Thomas-berg met eene Britsche bezetting is het bedevaartsoord van talrijke Syrische Christenen, die uit Perzië, Syrië en Armenië naar de gewijde plaats trekken, waar volgens de overlevering hun apostel Thomas den marteldood geleden heeft. De bevolking van Madras, geraamd op 397000 zielen (1871), bestaat uit Hindoe’s en Mohammedanen, eenige Portugésche Christenen en slechts weinige duizenden Européanen, die meestal villa’s in de voorsteden en in de nabijhetd der stad bewonen. De verschillende Britsche secten werken hier voor de bekeering der Heidenen, alsmede de Amerikanen en de Lutherschen uit Duitschland.

Uit de inboorlingen van Madras komen de vermaarde goochelaars te voorschijn, die door geheel Indië trekken. Behalve de geneeskundige school tot vorming van inlandsche geneesheeren, heeft de stad eene polytechnische school, eene sterrewacht (13°4'8" N.B., 97°45T9,5" O. L. van Ferro), sedert 1812 een collége voor Indische talen, een Aziatisch Genootschap, een muséum met zoölogischen tuin, een botanischen tuin, boekdrukkenen en onderscheidene instellingen van weldadigheid. Handel en nijverheid zijn er minder belangrijk dan in den aanvang dezer eeuw, toen Madras het Manchester van het Oosten werd genoemd. De katoenspinnerij en weverij is er door de Engelschen overvleugeld, hoewel er nog vele mousselinen stoffen en wit, blaauw en rood doek voor tulbanden geweven worden. Voorts zijn er fabrieken voor indigo, suiker en opium, groote pottebakkerijen, steenovens en zoutziederijen. Daarenboven heeft men er onderscheidene glasblazerijen. Behalve Europésche en Amerikaansche handelshuizen zijn er banken, verzekeringmaatschappijen en regelmatige stoombootverbindingen met Calcutta, Pondiehéry, Ceylon (Point de Galle), Bombay en de Kaap de Goede Hoop.

Door een spoorweg wordt het verkeer met Bombay gemakkelijk gemaakt. Madras is de belangrijkste handelsplaats voor Indische parels en edelgesteenten, en in het algemeen het middelpunt van den handel op de oostkust van Vóór-Indië. Men vindt er echter geene haven en geene veilige ligplaats voor de schepen. De flaauwe helling der kust en de branding noodzaken de schepen, om op een afstand van1½ geogr. mijl van het strand op eene opene reede en een ongunstigen grond ten anker te gaan. Thans evenwel bouwt men er eene veilige haven. In de stad wordt het verkeer door een tramway bevorderd.

Madras is de oudste kolonie der Engelschen in Indië. In 1639 werd hun door den Rajah van Bisnagor vergunning verleend, om hier een fort te bouwen, hetwelk den naam ontving van St. George, en rondom deze sterkte ontstond weldra eene stad. In 1653 werd aldaar het agentschap der Oost-Indische Compagnie tot een presidentschap verheven, en tegen het einde der 17de eeuw telde de kolonie reeds 300000 inwoners. Na dien tijd bleef Madras stilstaan, terwijl Calcutta zich ontwikkelde.

In lateren tijd echter werd zijn gebied aanmerkelijk uitgebreid. In September 1746 viel de stad bij verdrag in handen der Franschen onder Labourdonnaye, maar werd bij den Vrede van Aken aan Engeland teruggegeven. Schoon in 1767 door sultan Hyder-Ali belegerd, werd het door generaal Smith ontzet. In 1768 werd er vrede gesloten met den Soebah van Dekan en in 1769 met Hyder-Ali.

< >