Riedel (Hendrik), een verdienstelijk Nederlandsch geschiedkundige, geboren te Kollum den 4den September 1796, bekleedde de betrekking van huisonderwijzer bij de familie Harinxma thoe Slooten te Holwerd, vertrok in 1824 met twee zijner kweekelingen naar de académie te Groningen, werd er eerlang praeceptor der Latijnsche school, klom na zijne promotie in de letteren op tot den rang van conrector, ontving in 1860 een eervol ontslag, en overleed den 7den Mei 1871. Hij schreef eene „Algemeene geschiedenis van volken en staten der Oudheid, hunne zeden, staatsleven, beschaving, kunsten en litteratuur (1841—1852, 6 dln)”, — voorts: „Hoe moet men de historie bestudeeren. Eene voorlezing met aanteekeningen over de nieuwere historische litteratuur (1865)”, — en „Het toekomend middelbaar onderwijs.
Eene voorlezing (1860)”. Ook leverde hij vertalingen en aanteekeningen op van Lennep’s uitgave der werken van Vondel. Hij bezat eene rijke en keurige bibliotheek en stelde haar steeds gewillig ter beschikking van zijne vrienden.