Reichenhall, eene stad en druk bezochte badplaats in het Beijersche district OpperBeijeren, ligt in eene bekoorlijke landstreek aan de Salach en is aan 3 zijden door schilderachtige bergtoppen omgeven. Zij verheft zich op een afstand van 15 Ned. mijl ten zuidwesten van Salzburg, aan den spoorweg en 445 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Het aantal inwoners bedraagt er 3205. Zij is de zetel van een Koninklijk badbestuur, van de directie der zoutmijnen en van een kantongeregt.
Er zijn 2 kerken en 2 kapellen, eenige scholen en onderscheidene fabrieken. De zoutmijn van Reichenhall is de merkwaardigste van het geheele Koningrijk, en de daarbij behoorende gebouwen zijn de prachtigste van geheel Duitschland. Marmeren gangen leiden er naar 15 zoute bronnen, van welke 2 een zoutgehalte hebben van 25°/0. Het water der overige bronnen heeft een zoutgehalte van 2l/2—15°/0 en stroomt gedeeltelijk naar de Salach. Men wint er jaarlijks 200000 tolcentenaars zout.
Een groot gedeelte van het zoute water wordt vanhier door buizen naar Traunstein, Rosenheim en Berchtesgaden gevoerd en aldaar uitgedampt. De stad Reichenhall is in 1834 bijna geheel verbrand, maar na 1846, toen er het zoute bad Achselmannstein werd gesticht, aanmerkelijk toegenomen in bloei. Thans verschijnen er jaarlijks 4tot 5000 badgasten. Men heeft er eene ongemeen zachte lucht en een overvloed van bevallige wandelwegen, terwijl het er niet ontbreekt aan prachtige hotels ten gerieve der bezoekers.