Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Regenbogen

betekenis & definitie

Regenbogen (Joan Hendrik), een verdienstelijk godgeleerde, geboren den 9den December 1769 te Schuttorp in het graafschap Bentheim, studeerde te Franeker, was eerst predikant te Hommerts en Jutrijp, toen te Stavoren in Friesland, daarna hoogleeraar in de godgeleerdheid te Franeker en vervolgens te Leiden, waar hij den 22sten Februarij 1814 overleed. Hij aanvaardde het hoogleeraarsambt in 1799 met eene „Oratio de extremis, in quae interpretes codicis sacri passim prolapsi sunt (1800)” en zag zich eenige maanden daarna benoemd tot doctor in de theologie en bibliothecaris der academische boekerij. Hij onderscheidde zich door zijne vrijzinnige gevoelens, zoodat Delprat hem den eersten modernen theologischen professor in Nederland noemde. Eene door hem opgestelde verhandeling ten betooge: „Dat in de schriften des Ouden Verbonds eigenlijk genoemde regtstreeksche voorspellingen aangaande onzen Heer Jezus Christus gevonden worden”, werd door het Haagsch Genootschap ter verdediging van de Christelijke godsdienst met goud bekroond, en dit Genootschap schonk in het volgende jaar de zilveren medaille aan zijne „Voorstelling van Abraham als vader des huisgezins”.

Nogmaals verwierf hij er den gouden eereprijs met zijne „Verhandeling ter wederlegging dergenen, die stellen, dat er gegronde redenen zijn, dat in de begrippen omtrent het wezenlijke der voornaamste waarheden van het Christendom van tijd tot tijd verandering behoort te komen, en dat men, bij den toenemenden trap van kunde en beschaving, thans onmogelijk daaromtrent zoo mag denken als men vóór twee eeuwen of vroeger gedacht heeft”. Daarop volgde zijne „Verdediging van den geopenbaarden godsdienst tegen zijne bestrijders (1802, 2 dln)”. Intusschen strekte het velen tot ergernis, dat hij het publiek bekend maakte met van de regtzinnige leer afwijkende meeningen, die hij wel tegensprak, maar niet grondig wederlegde. Met Tinga, Greve en anderen gaf hij voorts „Verstrooide gedachten over verschillende onderwerpen” in het licht, waarin hij niet alleen in scherpe taal tegen zijne bedillers opkwam, maar ook bedenkingen opperde tegen sommige Gereformeerde leerbegrippen, zooals de goddelijke natuur van Christus, de erfzonde, de eeuwigheid der straffen enz. Velen vreesden dan ook, dat hij een hoogst nadeeligen invloed zou uitoefenen op de godsdienstige denkwijze van het algemeen.

Toen voorts A. Bruining, predikant te Pietersbierum, wegens een vrijzinnig geschrift door den hoogleeraar Lotze hevig aangevallen en door de classis van Franeker met eene schorsing van 6 weken gestraft werd, trok Regenbogen met kracht en vrijmoedigheid tegen de handelingen der classis te velde. Nog duidelijker dan te voren openbaarde hij zijne verlichte gevoelens in het geschrift: „Over de zonde en de verlossing van dezelve door Jezus Christus, opgedragen aan alle hoogleeraren, leeraren en beminnaars van den Christelijken godsdienst, door een oud ouderling der Hervormde Kerk (1809)”, terwijl hij voorts zijne aanvallen rigtte op de oude leer der Hervormde Kerk in zijne „Christelijke godgeleerdheid naar de behoefte van dezen tijd (1811)” en in een bundel: „Leerredenen (1814)”. Ook jegens de geschiedenis heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door zijne „Commentatio de fructibus, quos humanitas, libertas, mercatura, industria, artes atque disciplinae percunctam Europam perceperint e Bello Sacro (1809)”, — alsmede door zijne redevoering:„Tot lof van Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde”. Bleef Regenbogen ook nog veel vasthouden, wat de moderne godsdienstleeraars van onzen tijd verwerpen, het is tevens niet te ontkennen, dat hij tot de zoodanigen behoort, die in ons Vaderland den weg voor de modernen hebben gebaand.

< >