Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rask

betekenis & definitie

Rask (Rasmus Christiaan), een beroemd Deensch taalkundige, geboren den 22sten November 1787 te Brendekilde bij Odense op het eiland Funen, besteedde reeds vroeg zijne krachten aan het IJslandsch en aan daarmede vermaagschapte talen. De eerste vrucht van zijn ijver was eene handleiding tot de IJslandsche of Oud-Noordsche taal (1811) en de uitgave van het IJslandsch woordenboek van Björn Haldorsen. In 1812 volbragt hij met N. Nyerup eene reis door Zweden en Noorwegen, en in 1813 naar IJsland, waar hij een hoogst belangrijk werk voltooide, namelijk: „Undersögelse om det gamle Nordiske eller Islandske Sprogs Oprindelse (1818) , waarin hij de verwantschap aanwees van het IJslandsch met de Zuid-Germaansche talen, — voorts met het Slawisch en Lettisch, en eindelijk met het Latijn en Grieksch. Naast de geschriften van Bopp en Grimm heeft dit boek het meest bijgedragen tot bevordering der vergelijkende taalstudie.

Om ook andere takken van den Thracischen taalstam op te sporen, vertrok hij in 1816, ondersteund door den Koning en door anderen, naar Indië. Eerst toefde hij tot aan het einde van Februarij te Stokholm, waar hij de beide „Edda’s”, eene Angelsaksische spraakkunst en eene Zweedsche bewerking der IJslandsche spraakkunst in het licht gaf, vertrok vervolgens door Finland naar Petersburg, waar hij desgelijks een jaar bleef, en trok in Januarij 1819 over Moskou, Astrakan en Tiflis door Perzië naar Indië, hetwelk hij in 1870 bereikte. Hier deed hij verschillende togten, maar hield zich vooral op te Bombay onder de Vuuraanbidders en op Ceylon, waar hij een schat van handschriften verzamelde, die thans in de Deensche bibliotheken worden bewaard. In het begin van Mei 1823 keerde hij met een rijken oogst te Kopenhagen terug, waar hij weldra benoemd werd tot buitengewoon hoogleeraar in de geschiedenis der letterkunde en in 1831 een leerstoel voor de Oostersche talen aanvaardde. Hij overleed echter reeds den 14den November 1832. Hij heeft een groot aantal merkwaardige geschriften en verhandelingen van taalkundigen inhoud in het licht gegeven. Daarvan noemen wij: zijne „Frisisk Sprogläre (1825)’’ en zijne „Dansk Retskrivningsläre (1826)”, alsmede zijne nasporingen over de Oud-Altaïsche talen. Zijne nagelatene verzamelingen werden door zijn broeder ten geschenke gegeven aan de bibliotheek te Kopenhagen.

< >