Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Christiaan

betekenis & definitie

Christiaan. Onder dezen naam vermelden wij:

Eenige Koningen van Denemarken, te weten:

Christiaan I, koning van Denemarken, Noorwegen en Zweden. Hij werd geboren in 1426, en ontving de Deensche kroon in 1448, nadat hij te Wiborg de 14 artikels der constitutie bezworen had. Later, na de vlugtende nederlaag van koning Karei Knoedsen, werd hij koning van Zweden, en in 1460 als hertog van Sleeswijk en Holstein te Ripen gehuldigd. Slechts 2 jaar bleef hij in het rustig bezit van al die landen. Zijne verkwisting, de door hem opgelegde belastingen, zijne oneenigheid met den Zweedschen aartsbisschop Bengtson, dat alles bragt in 1463 de Zweden tot het besluit, om de kroon terug te eischen.

Karel Knoedsen stelde zich aan het hoofd der ontevredenen, en de langdurige worsteling eindigde in 1471 met de nederlaag van Christiaan in den slag bij Brunkberg. Meer voorspoed had hij in zijne overige Staten, ofschoon ook hier zijne grenzenlooze verkwisting aanleiding gaf tot menige ongelegenheid. Hij verpandde bijvoorbeeld in 1468 aan Jacobus III, koning van Schotland, toen deze zijn schoonzoon werd, de Orkadische eilanden als waarborg voor een bruidschat van 60000 gulden, vervolgens ook het Noorweegsche eiland Heiland, en stond ze later af, omdat hij ze niet kon inlossen. Voorts deed hij kostbare reizen, maar bewees ook eene weldaad aan zijn rijk door de stichting der universiteit te Kopenhagen (1478). Nauwelijks durven wij hiernevens vermelden, dat hij ook de insteller is van de Olifants-orde. Hij overleed den 22sten Mei 1481.

Christiaan II, bijgenaamd de Booze. Hij werd geboren te Nyborg op Funen den 2den Julij 1481 en zag zich reeds in 1487 in Denemarken, in 1489 in Noorwegen en in 1499 in Zweden tot troonopvolger gekozen. Hij was toegerust met voortreffelijke gaven, maar tevens het slagtoffer eener verwaarloosde opvoeding. Schoon hartstogtelijk van aard, liet men hem zonder leiding opgroeijen, terwijl zijn vader hem nu en dan met onverstandige hardheid tuchtigde.

Zijne hartstogtelijkheid openbaarde zich vooral ook in 1502, toen zijn vader hem als stadhouder naar Noorwegen zond, om er een oproer te beteugelen; hij deed dit op zulk eene geweldige wijze, dat hij de toegenegenheid der Noren voor altijd verbeurde. In dien tijd knoopte hij een minnehandel aan met „Mooi Dyveke”, de dochter van eene Hollandsche herbergierster te Bergen, en die twee vrouwen hadden een noodlottigen invloed op zijne daden, de ééne als zijne minnares en de andere als de „Deensche ministères”, zooals men haar noemde.

Dit gaf aanleiding, dat de adel hem in 1513 bij het aanvaarden van den troon tot de onderteekening noodzaakte van een verdrag, dat hem van nagenoeg alle koninklijke regten beroofde. Daar hij het hagchelijke van zijn toestand gevoelde, vooral met betrekking tot Zweden, waar Sten Sture de Jongere als rijksbestuurder regeerde, zocht hij door aanzienlijke verbindtenissen zijne magt te versterken. Hij huwde in 1515 met Elizabeth, eene zuster van keizer Karel V, en sloot verdragen met de voornaamste vorstenhuizen van Europa.

De plotselijke dood van Dyveke herschiep hem in een dwingeland; voor en na moesten er het schavot beklimmen, en vooral in Zweden vloeide het bloed bij stroomen. Verdeeldheid tusschen Sten Sture en den aartsbisschop Gustav Trolle had eerstgenoemde bewogen, om Christiaan naar Zweden te roepen, en laatstgenoemde, om hem de kroon aan te bieden. Terstond verscheen Christiaan met eene aanzienlijke vloot voor Stokholm (1518), maar moest met groot verlies afdeinzen.

Niet lang daarna, door het wegrooven der aflaatskas van den Pauselijken legaat van geld voorzien, verklaarde hij aan Zweden den oorlog (1520). Zijn gevaarlijkste tegenstander, Sten Sture, werd al dadelijk in den slag bij Bogesund doodelijk gewond, en weldra viel Stokholm in zijne handen. Nu deed hij Zweden door den Rijksraad voor een erfelijk koningrijk verklaren, verkondigde er de invoering der Protestantsche godsdienst en liet zich te Stokholm kroonen. Daarna nam hij wraak op de aanhangers van Sten Sture en rigtte het „Stokhohnsche bloedbad” aan, hetwelk aan 600 personen het leven kostte.

Van dien tijd af was echter alle voorspoed van hem geweken. Gustaaf Wasa ontrukte hem Zweden en beklom er in 1523 den troon. De adel van Jutland ontsloeg zich op eene vergadering te Wiborg van trouw en gehoorzaamheid jegens hem, en hoewel de boeren en burgers partij voor hem kozen, nam hij den 20sten April 1523 ijlings de vlugt naar de Nederlanden, waarna de Denen hertog Frederik van Sleeswijk tot Koning van Denemarken en Noorwegen kozen. In de Nederlanden door den Keizer en door andere R. Katholieke mogendheden aangemoedigd, koesterde Christiaan de hoop, dat hij door het vleijen der R. Katholieken den troon zou kunnen heroveren. In 1531 landde hij dan ook met eene vrij aanzienlijke vloot in Noorwegen en streed aanvankelijk zeer voorspoedig, zoodat de gevolmagtigden van Frederik I zich geneigd toonden tot het aangaan van een verdrag en hem een vrijgeleide gaven, waarmede hij in Julij 1532 op de reede van Kopenhagen verscheen.

Frederik echter wilde van geen vrijgeleide weten; hij nam den vorst gevangen en hield hem op het kasteel Sonderburg in bewaring. Hier smachtte Christiaan 17 jaar in den kerker; eerst Christiaan III verbeterde zijn toestand door hem te doen overbrengen naar Kallundborg, waar hij in 1559 overleed.

Christiaan III, koning van Denemarken en Zweden, een zoon van Frederik I, Hij werd geboren in 1503 en bekwam eerst in 1536 het rustig bezit van den troon. Onder zijn bestuur werd de universiteit der hoofdstad aanmerkelijk verbeterd en trad Denemarken toe tot het Schmalkaldisch verbond (1538). Tot groot nadeel voor zijn gezag schonk hij aanzienlijke gunstbewijzen aan den Deenschen adel, terwijl hij zich om de Noorweegsche niet bekreunde.

In een oorlog gewikkeld met Karel V, bestookte hij dezen op de kust van Vlaanderen en bragt hem door het sluiten van de Sond groote nadeelen toe. Voor 't overige was hij een bevorderaar van handel en nijverheid, en overleed den lsten January 1559.

Christiaan IV, een der roemrijkste Koningen van Denemarken. Hij was een zoon van Frederik II, werd geboren den 12den April 1577 en ontving eene uitmuntende opvoeding. Zijne spreuk was „Regna firmat pietas (De vroomheid bevestigt het rijksgebied)”, en hij betoonde gedurende zijn geheele leven de hoogste achting voor wetenschap en kunst. Nadat hij in 1593 het bewind had aanvaard, trad hij in het huwelijk met de prinses Anna Catharina van Brandenburg en volbragt eene reis om de Noordkaap, ten einde de grenzen van zijn rijk te leeren kennen en zijne onderdanen tegen allen overlast van vreemden te beveiligen.

Hij bevorderde voorts den scheepsbouw en legde de grondslagen voor eene Deensche zeemagt. Schoon hij bovenal de kunsten en werken des vredes op prijs stelde, moest hjj 3 belangrijke oorlogen roeren, namelijk den oorlog om Lapland tegen Zweden, den Dertigjarigen oorlog, en den oorlog tegen Hamburg. Intusschen deed hij door uitbreiding van den handel, tot zelfs in Indië, de welvaart aanmerkelijk toenemen en won door een vriendelijken omgang de algemeene toegenegenheid. Hij overleed op den 28sten Februari) 1648.

Christiaan V, den eersten Deenschen Koning uit het Oldenburgsche Huis, aan wien de kroon niet door keuze, maar door het in 1660 vastgestelde erfregt ten deel viel. Hij werd geboren den 15den April 1646. Als bondgenoot van den Keizer van Duitschland en van den Keurvorst van Brandenburg tegen Zweden, maakte hj zich meester van de provincie Schonen, maar moest haar bij den Vrede van Fontainebleau (1669) weder afstaan. Ook Hamburg zocht hij vruchteloos aan zijne heerschappij te onderwerpen.

Zoolang hij naar zijn minister Griffelfeld luisterde, was zijne regéring zeer prijzenswaardig: de wetgeving werd verbeterd, de aanleg van wegen en de ont. ginning van mijnen vonden in hem een bevorderaar, instellingen van weldadigheid kwamen tot stand, handel en nijverheid namen eene hooge vlugt en de West-Indische eilanden St. Thomas en St. Jean vielen aan Denemarken ten deel. De Koning gaf zich echter met zijn Hof aan verkwisting over, waarbij de verfijnde onzedelijkheid van Parijs en Versailles werd nagevolgd, maar behield bij dit alles wegens zijne welwillende manieren toch de toegenegenheid des volks. Hij stichtte de Danebrog-orde, voerde in zijn rijk de waardigheid in van vrijheer en graaf, en overleed den 25sten Augustus 1699.

Christiaan VI, bijgenaamd de Vrome. Hij werd geboren den 30sten November 1699 en smaakte het genot van een vreedzaam regéringstijdperk. Zijne vrome dweeperij deed het berucht algemeen kerkelijk inspectie-collégie ontstaan, hetwelk de onschuld en eenvoudigheid der eerste Christelijke gemeenten wilde herstellen, doch slechts een blinden geloofsijver opwekte. Voor ’t overige bevorderde hj den handel en de wetenschap: hij stichtte de Koninklijke Académie van Wetenschappen te Kopenhagen, een académisch gymnasium te Altona, deed Kopenhagen, waarvan in 1726 door de vlammen verwoest was, weder opbouwen en liet een dok aanleggen te Christiaanshaven. Hij verkwistte echter ook veel geld in onnutte gebouwen, overleed den 6den Augustus 1746, en liet groote schulden achter.

Christiaan VII, een zoon van Frederlk V. Hij werd geboren den 29sten Januarij 1749, beklom in 1766 den troon, en gaf, gesteund door zijn minister Bernstorff, aanleiding tot blijde verwachtingen. Hij hief het lijfeigenschap op, maakte een einde aan de oneenigheden met Hamburg, en sloot eene overeenkomst met Rusland, waardoor het hertogdom Holstein ten deel viel aan Denemarken. Voorts betoonde hij eene groote mate van zachtmoedigheid en gematigdheid, waardoor hij de toegenegenheid des volks verwierf.

Doch toen hij eene groote reis aanvaardde door Duitschland, Frankrijk, Engeland en Holland, nam een minder gunstig tijdperk een aanvang. Zijn lijfarts Struensee, die hem vergezelde, wist zich bij den Koning, wiens geestvermogens door uitspattingen waren verzwakt, zoo onmisbaar te maken, dat hij en de Koningin weldra de geheele heerschappij in handen hadden. Nadat de nieuwe gunsteling de aanzienlijkste en verdienstelijkste staatslieden, en onder deze ook graaf Bernstorff, uit de nabijheid van Christiaan verwijderd had, gedroeg hij zich als bestuurder van den Staat.

Zijne maatregelen waren veelal overijld, somtijds in strijd met regt en wet, doch ook wel eens zeer goed. Zij krenkten echter het eergevoel van den adel en van het leger en wekten de ontevredenheid des volks. Daarom gelukte .het aan de Koningin-moeder, door eene krachtige partij gesteund, om onder voorwendsel, dat het volk oproerig werd, een bevelschrift tot inhechtenisneming van de Koningin en van Struensee aan den Koning te ontlokken (zie onder Mathilda en onder Struensee). Een nieuw ministérie, met Guldenberg aan het hoofd, aanvaardde het bestuur, in 1784 werd de Kroonprins — later Frederïk VI — mede-regent, en Bernstorff de jongere eerste minister. Christiaan regeerde slechts in naam en overleed krankzinnig den 13den Maart 1808.

Christiaan VIII, oudsten zoon van Frederik VI. Hij werd geboren den 18den September 1786 en bekleedde de betrekking van stadhouder van Noorwegen, toen dit rijk bij den Vrede van Kiel aan Denemarken ontnomen en aan Zweden toegevoegd werd. Zoodra het volk die bepaling nietig verklaarde en zich op zijne zelfstandigheid beriep (1814), vatte de stadhouder het besluit op, om de onafhankelijkheid des lands tegen elken aanval te verdedigen, waarna hij door de meerderheid der volksafgevaardigden als Christiaan I tot erfelijk koning van Noorwegen werd benoemd.

Vruchteloos echter was de hoop, dat Engeland dien maatregel zou goedkeuren: het verklaarde de kust des lands in staat van blokkade. Te vergeefs zochten de gezanten der vreemde mogendheden den Stadhouderkoning tot andere gedachten te brengen, te vergeefs riep zijn vader hem terug, — te vergeefs bedreigde hem deze met het verlies van alle regten op den Deenschen troon.

Eindelijk zag hij zijne zwakke krijgsmagt geslagen door een Zweedsch leger onder aanvoering van den Kroonprins van Zweden, waarna hij gedwongen werd, den wapenstilstand van Mosz te sluiten, het bewind aan den staatsraad op te dragen en zich in te schepen naar Denemarken. Daarna wijdde hij zich te Kopenhagen aan de beoefening van kunst en wetenschap, vooral aan de aard- en delfstofkunde, vermeerderde zijne kennis door herhaalde reizen, schreef „Waarnemingen bij den Vesuvius in 1820”, en werd in 1832 lid van den staatsraad en voorzitter der Académie van schoone kunsten. Na het overlijden zijns vaders ontving hij in 1840 de Deensche kroon. De omstandigheden waren niet zeer gunstig: de geldelijke middelen bevonden zich in een ellendigen staat, talrijke misbruiken bevorderden velerlei ongeregtigheden, er bestond spanning met Duitschland, drang van buiten omtrent den Sond-tol, en het volk hoopte, dat de man, die in 1814 zoo krachtig was opgetreden, om de volksregten der Noorwegers te verdedigen, althans eene constitutie zou schenken aan zijne onderdanen. Hiertoe echter was de Koning volstrekt niet geneigd, en de ontevredenheid openbaarde zich in volksbewegingen in de hoofdstad. Niettemin handhaafde Christiaan het conservatieve stelsel, en overleed den 20sten Januarij 1848.

Christiaan IX, den tegenwoordigen koning van Denemarken. Hij werd geboren den 8sten April 1818 op het kasteel Lariselund bij Sleeswijk en is de 4de zoon van hertog Friedrich Wilhelm Paul Leopold van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg (✟ 1831). Zijne gemalin is eene dochter van koning Christiaan VIII (✟ 1864). Hij vestigde zich te Kopenhagen en koos in den oorlog van 1848 tot 1850 de Deensche zijde. Dit gaf aanleiding, dat hij, bij het uitsterven van het Deensche vorstenhuis, tot troonopvolger werd benoemd volgens het protocol van Warschau van 5 Junij 1851 en het tractaat van Londen van 8 Mei 1852, en door de Deensche wet van 31 Julij 1853 als zoodanig aangenomen, welke wet echter in Sleeswijk-Holstein niet werd erkend.

Na den dood van Frederik VII aanvaardde hij de regéring (15 November 1863) en vaardigde eene grondwet uit, waardoor het hertogdom Sleeswijk met het koningrijk Denemarken werd vereenigd. Toen ontstond er strijd: de erfprins Frederik van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Augustenburg trad op als hertog van Sleeswijk-Holstein onder goedkeuring van de meerderheid der bevolking. De ambtenaren weigerden er den eed van getrouwheid aan den Koning, en in Duitschland ontstond eene algemeene beweging tegen Denemarken. Saksische troepen, tot den Duitschen Bond behoorende, namen van 24 tot 31 December 1863 de hertogdommen Holstein en Lauenburg in bezit. Oostenrijk en Pruissen eischten de intrekking der uitgevaardigde grondwet, en bij weigering trokken hunne troepen over de Eider en veroverden niet alleen Sleeswijk, maar geheel Jutland.

Zoodra in Februarij 1864 het Danewerk ontruimd was, ontstonden er te Kopenhagen oproerige bewegingen, doch toen er geene hulp van buiten kwam opdagen, werd het vrijzinnig kabinet door een conservatief ministérie vervangen, en dit smeekte om vrede. Eindelijk deed Christiaan IX volgens het vredesverdrag van 30 October 1864 afstand van de hertogdommen Sleeswijk-Holstein en Lauenburg, waarna de zuidelijke grenzen des rijks werden vastgesteld.

Het huwelijk des Konings is gezegend met 3 zonen en 3 dochters. De Kroonprins, Friedrich genaamd, is geboren den 3den Junij 1843, — en de tweede zoon, Georg, geboren den 24sten December 1845, aanvaardde den 6den Junij 1863 den Griekschen troon.

Een Vorst van Anhalt, namelijk:

Christiaan I of de Oudere, den stamheer der lijn Anhalt—Bernburg. Hij werd geboren den 11den Mei 1568, ontving eene wetenschappelijke opvoeding, reisde in Turkije, de Skandinavische Staten, Frankrijk en Italië, toefde geruimen tijd aan het Saksische hof en nam als Fransch luitenant-generaal deel aan een rampspoedigen veldtogt (1591) ter ondersteuning van Hendrik IV tegen de Ligue. In 1595 werd hij stadhouder van de Opper-Pfalz en trad in het huwelijk met Anna van Bentheim, die hem 16 kinderen schonk. Bij de verdeeling der gewesten van Anhalt viel hem Bernburg ten deel. Toch behield hij zijne betrekking, bevond zich in 1606 aan het hoofd van een gezantschap, hetwelk naar Hendrik IV van Frankrijk werd afgevaardigd, nam met ijver deel aan de stichting der Evangelische Unie (1608), werd generaal bij het Bonds-leger en begaf zich als gezant van den Bond naar Rudolf II, aan wien hij vruchteloos de bezwaren der Protestanten voorhield.

In den Gulikschen successie-oorlog veroverde hij met prins Maurits van Oranje de stad Gulik. Toen Frederik V tot koning van Bohemen gekozen was, kwam hij aan het hoofd der troepen van de Pfalz en Bohemen, streed in 1619 aanvankelijk voorspoedig, maar verloor den slag bij den Witten Berg, niet ver van Praag. Hierop vlugtte hij met zijn gezin eerst naar Stade, toen naar Zweden, en vestigde zich onder Deensche bescherming te Flensburg. In 1621 werd de Rijksban over hem uitgesproken, maar ook later weêr opgeheven, waarna hij zich in 1624 met Ferdinand II verzoende. Na den dood zijns broeders werd hij het hoofd van het stamhuis, bestuurde met belangstellend beleid zijne landen, en overleed den 17den April 1630.

Markgraven van Brandenburg, te weten:

Christiaan Wilhelm. Hij werd geboren in 1587, volbragt zijne studiën, deed daarna eene groote reis, en werd in 1598 tot aartsbisschop gekozen, welk ambt hij in 1608 aanvaardde. In 1614 legde hij het neder wegens zijn huwelijk, maar zag zich toch door het kapittel tot administrator benoemd. In den Dertigjarigen oorlog gewikkeld, trok hij op tegen den bisschop Christiaan van Halberstadt en bragt hem de nederlaag toe (1621). In 1626 werd hij ook tot coadjutor van Halberstadt verheven, nam bij de nadering van Wallenstein en Tilly (1629) de wijk naar Gustaaf Adolf van Zweden, en keerde met dezen naar Duitschland terug. Hij verzamelde bij Maagdenburg eene bende, waarmede hij aan het Keizerlijk leger groote schade toebragt, doch werd bij de verovering dier stad (1631) zwaar gewond en naar het hoofdkwartier van Pappenheim gebragt, waar de Jezuïeten hem overhaalden, om de R. Katholieke godsdienst te omhelzen, ’t geen hij in zijn „Speculum veritatis” zocht te regtvaardigen.

Hierna werd hij op vrije voeten gesteld en hij ontving uit de inkomsten van het aartsstift Maagdenburg jaarlijks 12000 thaler, die hij bij den Vrede te Munster met de ambten Loburg en Zinna verwisselde. Hij overleed in 1665.

Christiaan, een zoon van den keurvorst Johann Georg en geboren te Berlijn in 1581. Hij studeerde te Frankfort aan de Oder, reisde door Italië en moest na den dood zijns vaders heerschappij voeren over de Neumark, welke echter zijn broeder zich reeds had toegeëigend. Later werd hij markgraaf van Baireuth, ijverde sterk voor de Protestanten en bevond zich in 1632 bij koning Gustaaf Adolf in het leger voor Neurenberg. Door gezanten nam hij deel aan den Vrede te Munster, beijverde zich om op zijn gebied de welvaart te bevorderen, en overleed in 1655.

Christiaan Ernst, markgraaf van Brandenburg-Kulmbach. Hij was een zoon van den voorgaande, werd geboren in 1644, aanvaardde de regéring in 1662 en verwierf groote verdiensten door de vermeerdering van het welzijn des lands. Hij ondersteunde in 1680 den Keurvorst van Brandenburg, die hulp verleende aan de Nederlanden tegen Frankrijk, stichtte de universiteit te Erlängen en overleed in 1712.

Hertogen van Brunswijk, namelijk:

Christiaan de Oudere, hertog van Brunswijk-Lüneburg, bisschop van Minden. Hij werd geboren in 1566, in 1597 tot coadjutor van het stift Minden gekozen, en aanvaardde de regéring in 1599, waarna hij vrijheid van godsdienst afkondigde. Na den dood van zijn ouderen broeder (1611) kwam hij in het bezit van Brunswijk, en zag zich voorts gekozen tot coadjutor van het stift Halberstadt. Gedurende den Religie-oorlog koos hij de partij des Keizers, doch toen de Keizerlijke benden onder Tilly zijne landen in bezit namen en de bisschop van Osnabrück aanspraak maakte op het stift Minden, ging hij over tot de Zweedsche partij. Hij overleed in 1633.

Christiaan, hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel, Luthersch Bisschop van Halberstadt, een der merkwaardigste mannen uit den Dertigjarigen oorlog. Hij was een zoon van hertog Hendrik Julius en werd geboren den 10den September 1599, bezocht de universiteit te Helmstädt en ging daarna op reis. Reeds in 1616 werd hij bisschop van Halberstadt en zag zich voorts met aanzienlijke kerkelijke waardigheden beleend. Zijn onrustige geest bragt hem in de Nederlanden, waar hij als ritmeester in dienst trad. Toen Frederik van de Pfalz de koningskroon van Bohemen verloor, snelde Christiaan derwaarts en legde er den eed af, dat hij al het mogelijke zou doen, om de rampspoedige Koningin weder in het bezit te stellen van het koningrijk.

Met 1500 man ruiters verspreidde hij overal schrik en verslagenheid, doch leed de nederlaag in een gevecht met den graaf van Anhalt. Daarna spoedde hij zich naar Westfalen, waar hij de rijke bisdommen (Paderborn enz.) plunderde, en toen er hem de heilige Liborius en de 12 Apostelen in zilver in handen vielen, verklaarde hij, dat deze voortaan moesten „wandelen”. Hij liet er namelijk geld van slaan met de opschriften „Tout avec Dieu” en „Gottesfreund, der Pfaffen Feind”. Het weelderig leven zijner soldaten lokte velen naar zijn leger, zoodat hij weldra 8000 man voetvolk en 6000 ruiters onder zijne bevelen had. In Februarij 1622 versloeg hij eene Keulsche bende, bestormde de stad Geseke en trok met zijne groote roofbende langs de grenzen van Thüringen en Hessen door Fulda en de Wetterau naar de Rijn, terwijl hij overal brandschatting hief.

Würzburg bood hem wederstand, doch Höchst viel in zijne handen, en alle achtergeblevene inwoners werden er vermoord. Nabij deze stad bragt Tilly den 10den Junij 1622 hem eene geweldige nederlaag toe, doch het gelukte hem, zich met den graaf van Mansfeld te vereenigen. Nu trokken zij naar den Elzas, maar werden er door Frederik, den voormaligen koning van Bohemen, ontslagen. Hierom bekreunden zij zich weinig, maar knoopten met onderscheidene mogendheden onderhandelingen aan, ten laatste ook met de Staten-Generaal der Nederlanden, die hen voor den tijd van 3 maanden in dienst namen, om Bergen-op-Zoom te ontzetten. Van Sédan trokken zij met een berooid leger door de Ardennen, sloegen zich bij Fleurus door de Spanjaarden onder Cordova heen, waarbij Christiaan zijn arm verloor, en noodzaakten, bij hunne aankomst voor genoemde vesting de Spanjaarden, om het beleg op te breken.

Na het einde der 3 maanden trok Mansfeld met 5000 man naar Oost-Friesland, en Christiaan met 7500 man door Westfalen in het hart van Duitschland, om er de Protestantsche regéringen te beschermen tegen Tilly, die zich met 20000 man in Hessen bevond. Genoemde regéringen vreesden evenwel teregt, dat juist zijne komst de landen aan al de gruwelen van den oorlog zou blootstellen en deden hem van zijn voornemen afzien. Weldra echter maakte hij een aanvang met nieuwe toerustingen, daar hij een schat van 22 centenaars ongemunt zilver door roof, plundering, en afpersing had bijeengebragt. In 1623 rukte hij uit zijn bisdom met meer dan 20000 man Tilly te gemoet, vestigde zijn hoofdkwartier te Nordheim, overrompelde en versloeg eene afdeeling van het Keizerlijk leger en woedde in die omstreken met moord en brand.

De Saksische Standen bedreigden hem echter met hunne vijandschap, zoo hij zijn leger niet liet aftrekken. Nu ging hij op marsch naar Nederland, doch werd den 26sten Julij bij Stadtlohn achterhaald en den volgenden dag geslagen, waarna hij met 12000 man over Bredevoort en Doesburg Arnhem bereikte, en weder door de Staten-Generaal in dienst genomen werd. De verregaande teugelloosheid zijner troepen was oorzaak, dat hij kort daarna zijn ontslag ontving. Daarna trok hij naar Oost-Friesland, waar hij zich met Mansfeld vereenigde, doch de beide bevelhebbers zagen zich weldra door gebrek gedrongen, hunne benden af te danken, en Christiaan begaf zich naar ’s Hage.

Toen vervolgens de oorlog tegen Spanje werd hervat en Mansfeld in Engeland ondersteuning verwierf, reisde ook Christiaan derwaarts en ontving er de orde van den Kouseband. In Februarij 1625 trokken de beide veldheeren hunne troepen in Nederland bijeen, doch nadat het ontzet van Breda, door den Spaanschen bevelhebber Spinola ingesloten, wegens de weifeling der Nederlanders mislukte, begaven zij zich naar Westfalen en bragten in het aartsstift Keulen schrik en ontzetting, en toen de benden wegens gebrek verliepen, bereikte het overschot, ten getale van 10000 man, in October de omstreken van Bremen. Hier gingen de beide wapenbroeders voor de laatste maal uit één, en Christiaan begaf zich naar zijn oom en naamgenoot, den Koning van Denemarken.

Met het Deensche leger kwam hij in 1626 weder in zijn vaderland en hield er zich ijveriger dan ooit met krijgstoerustingen bezig. Hij volbragt onderscheidene voorspoedige strooptogten tegen de Croaten, poogde Goslar te overrompelen, plunderde nogmaals Paderborn, ontzette Nordheim, voorzag Minden en Göttingen van levensmiddelen, doch moest zich, door koorts aangetast, naar Wolfenbüttel begeven, waar hij den 6den Junij 1626 — welligt door vergif — overleed. Hij is in zijne roekeloosheid en woestheid een spiegel van zijn rampzaligen tijd.

Hertogen van Holstein, te weten:

Christiaan Albert, hertog van Holstein—Gottorp. Hij was een zoon van hertog Frederik, werd geboren in 1641 en aanvaardde de regéring in 1659. Hij stichtte in 1665 de universiteit te Kiel. Toen in 1667 het geslacht der graven van Oldenburg uitstierf, moest hij ten gevolge eener kerkelijke beslissing de geheele erfenis aan den Koning van Denemarken afstaan, en toen hij in 1675 naar Rensburg werd genoodigd, om de daardoor veroorzaakte oneenigheid bij te leggen, werd hij in hechtenis genomen en tot afstand der hem gewaarborgde souvereiniteit gedwongen. Hij ontsnapte naar Hamburg, doch zijne landen werden niet weinig door de Denen verontrust, totdat eerst de Vrede van Nijmegen en vervolgens het Verdrag van Altona hem in 1685 weder in het bezit stelde van zijne regten. Hij overleed in 1694.

Christiaan Karel Frederik August, hertog van Sleeswijk-Holstein—Sonderburg—Augustenburg. Deze, een zoon van hertog Frederik Christiaan (✟ 1814) en van prinses Louisa Augusta van Denemarken, eene zuster van Frederik VI, was een merkwaardig persoon in den Successie-oorlog tusschen Denemarken en de Duitsche hertogdommen, daar hem, als het hoofd van de jongere koninklijke lijn van het Holsteinsche vorstenhuis, ingeval van uitsterven van den mansstam der oudere, regérende koninklijke lijn van het huis der Deensche regenten, de erfopvolging in Sleeswijk-Holstein was toegekend.

Na den dood zijns vaders ontving hij, onder voogdijschap zijner moeder, diens bezittingen en waardigheden, bezocht de universiteiten te Genève en te Heidelberg, en deed, vergezeld door zijn leermeester Germar, eene reis door Duitschland, Frankrijk en de Nederlanden. Daarna werd hij generaal-majoor in Deensche dienst, en trad in het huwelijk met Louisa Sophia, gravin van Daneskjöld-Samsoe. Na de invoering der provinciale standen in Sleeswijk en Holstein, nam hij er zitting en ijverde tegen de inlijving der landen in het Deensche rijk, terwijl hij tevens een tegenstander was van de vrije volks-ontwikkeling. Niettemin beschouwde men hem als de kampvechter voor de zelfstandigheid der Hertogdommen, en hij genoot als zoodanig eene groote populariteit, terwijl hij zich daardoor tegelijkertijd den haat der Denen op den hals haalde.

Daar nu na de troonsbeklimming van Christiaan VIII (1839) het uitsterven van het Koninklijk Huis in de mannelijke lijn, en alzoo de afscheiding van Sleeswijk-Holstein van Denemarken, ligt kon plaats grijpen, daar de Koning slechts één zoon, later koning Frederik VII, bezat, die zelf geheel en al van nakomelingschap verstoken bleef, zag zich de Hertog met betrekking tot de aangelegenheden der Hertogdommen in eene eigenaardige positie geplaatst. Toen er na den dood van Christiaan VIII (1848) een voorloopig bestuur ontstond, sloot hij zich met zijn geheele geslacht aan die beweging aan, en terwijl zijn broeder Frederik zich aan het hoofd der regéring plaatste, zorgde hij te Berlijn, dat de Koning van Pruissen den bekenden brief uitvaardigde, waarin de zelfstandigheid, ondeelbaarheid en erfelijkheid in de mannelijke lijn met betrekking tot Sleeswijk-Holstein werden erkend.

Hij deed voorts zijne zonen dienst nemen in het Sleeswijk-Holsteinsche leger, terwijl hij zich te Rensburg ophield. In de constituérende vergadering en vervolgens tot vertegenwoordiger gekozen, nam hij deel aan de beraadslagingen, doch stemde tegen alles, wat de ontwikkeling bevorderde van de regten des volks, terwijl hij aandrong op eene vreedzame schikking met Denemarken. Hierdoor echter kon hij de gunst der Denen niet winnen, terwijl hij in de Hertogdommen zijne populariteit meer en meer verloor. Toen in Januarij 1851 Pruissen en Oostenrijk de Sleeswijk-Holsteinsche legers, waarin de Hertog diende, aanmaanden, om de wapens neder te leggen, moest hij het land verlaten en werd tevens met zijn geheele geslacht door de Denen verbannen.

Te Frankfort sloot hij nu eene overeenkomst met de Deensche regéring, waarbij hij zijne bezittingen aan Denemarken afstond, waarna hij andere aankocht in Silézië, waaronder de heerlijkheid Primkenau, alwaar hij zich met den landbouw bezig hield en den 11den Maart 1869 overleed. Ook na den dood van Frederik VII is hij niet op het staatkundig tooneel teruggekeerd, maar heeft in 1863 volkomen afstand gedaan van alle erfregten op Sleeswijk-Holstein, het aan zijn zoon Frederik overlatende, die te doen gelden.

Christiaan, prins van Sleeswijk-Holstein— Sonderburg—Glücksburg, een zoon van hertog Wilhelm. Hij werd geboren den 8sten April 1818, ontving in 1848 den titel van „hoogheid” en klom op in Deensche dienst tot commandant der lijfwacht te paard. In 1850 woonde hij in naam zijns Konings de conferentie te Warschau bij.

Hertogen van Saksen, te weten:

Christiaan, een zoon van Ernst de Vrome van Gotha. Hij werd geboren in 1653, was een begunstiger der alchymie en overleed kinderloos in 1707.

Christiaan August, den tweeden zoon van hertog Maurits van Saksen-Zeitz. Hij werd geboren in 1666, bekleedde de betrekking van stadhouder van de ridders der Duitsche Orde, voorts die van domproost te Keulen, van bisschop te Raab, van coadjutor van het aartsbisschop Gran, van bestuurder der Keur-Keulsche landen, van cardinaal, van opper-commissaris bij de rijksvergadering te Regensburg, en overleed in 1723.

Eén hertog van Silézië, te weten:

Christiaan, een zoon van hertog Johan Christiaan. Hij werd geboren in 1618, opgevoed aan het Hof van prins Radziwil in Pruissen, studeerde te Frankfort aan de Oder, en aanvaardde in 1639 met zijne broeders de regéring. In 1645 verdeelden zij het gebied, en daarbij viel hem Wohlau ten deel, waar hij de welvaart aanmerkelijk verbeterde. Bij de belégering van Brieg door de Zweden (1642) viel hij in handen van den vijand, maar werd door de burgers der stad bevrijd. Na den dood zijner broeders koos hij aldaar zijn verblijf en overleed in 1672.

Eén eersten bisschop en apostel der Pruissen namelijk:

Christiaan, die in de 2de helft der 12de eeuw te Freienwalde in Pommeren geboren werd. Hij nam met den grootsten ijver het apostelambt waar en deed zijn best, om de Heidenen in Pruissen te bekeeren. In 1211 deed hij zich aanbevelingsbrieven geven van den Paus aan den aartsbisschop van Gnesen en bragt in 1214 twee Pruissische vorsten tot het Christendom. Nu werd hij tot bisschop van Pruissen benoemd, en de eenvoudige monnik daardoor in een heerschzuchtig kerkvorst herschapen. Op zijn aandringen kwamen de Zwaardbroeders uit Lijfland en de ridders der Duitsche orde, om bij de bekeering behulpzaam te wezen. Aan deze laatsten had hij een gedeelte zijner goederen afgestaan, en toen de bisschop in gevangenschap geraakte, lieten de ridders hem daarin smachten, om zijne bezittingen ongestoord te kunnen behouden.

Hij overleed in 1242, en na zijn dood werd geen nieuwe bisschop van Pruissen benoemd.