Rangoon, eigenlijk Dagon, de hoofdstad van Britsch-Birma in Achter-Indië, aan het riviertje Rangoon, 32 Ned. mijl van de kust gelegen, maar voor zeilschepen zeer moeijelijk te bereiken, telt bijna 100000 inwoners, onder welke zich bijna 1000 Engelschen, 80 Duitschers en 3000 Chinézen bevinden, en is de zetel van het provinciaal bestuur en de voornaamste koopstad des lands. Tot de uitvoerartikelen behooren er: rijst en timmerhout,— en tot de invoer-artikelen: katoenen en zijden stoffen en zilver. Men heeft er onderscheidene scholen, Christelijke kerken en Boeddhistische pagoden, en tot deze laatste behoort de groote tempel van Dagon. Het garnizoen bedraagt er 1330 man.
Van de rivier gezien heeft Rangoon met zijne lange rij van magazijnen, handelskantoren en openbare gebouwen het voorkomen van eene Europésche stad. Het vochtige klimaat met eene gemiddelde jaarlijke temperatuur van 26°,8 C. is voor de Europeanen zeer geschikt en de sterfte onder hen niet groot. Tot 1775 was Rangoon een klein dorp, dat slechts bezocht werd wegens genoemde pagode, doch werd alstoen door koning Alompra tot hoofdstad verheven, en door hem en zijne opvolgers met onderscheidene gebouwen versierd, zoodat er zich in 1796 reeds 30000 inwoners bevonden. In den strijd tegen Engeland verloor de stad een groot gedeelte van hare bevolking, die echter na hare onderwerping (1852) weder met verbazende snelheid toenam.