Rangawis (Alexandros Risos) of Rangabé, een verdienstelijk Nieuw-Grieksch geleerde, dichter en staatsman; geboren te Constantinopel in 1810 uit een tot de Fanarioten behoorend geslacht, vertrok met zijn vader Joannes Risos Rangawis, een hoofdambtenaar van den hospodar van Walachije, naar Boecharest en ontving zijne opleiding eerst te Odessa en later op de militaire school te München. Als artillerie-officier bij het Beijersche leger ging hij in 1831 naar Griekenland en trad aldaar in staatsdienst. Tot 1841 was hij hij het departement van Eeredienst belast met de zaken van onderwijs en maakte zich zeer verdienstelijk door de stichting van onderscheidene volksscholen en gymnasia. In 1837 behoorde hij tot de stichters van het Archaeologisch genootschap te Athene en was daarbij tot 1852 als secretaris werkzaam.
In 1842 werd hij adviseur bij het ministérie van Binnenlandsche Zaken, maar moest in 1844 als buitenlander die betrekking nederleggen, waarna hij in 1845 hoogleeraar werd in de oudheidkunde aan de universiteit te Athene en van 1856—1859 het ambt bekleedde van minister van Buitenlandsche Zaken in het Kabinet Boelgaris. In 1859 keerde hij tot het ambteloos leven terug, maar in 1867 werd hij Grieksch gezant te Washington, in 1868 te Parijs en in 1874 bij het Duitsche Rijk. Hij heelt een aantal epische en lyrische gedichten uitgegeven onder den titel: „Diaphora poiemata (1837— 1840, 2 dln)”, — alsmede eenige historische novellen onder dien van : „Diaphora diégémata (1855)”. Sommige daarvan zijn in het Hoog-duitsch vertaald. Voorts schreef hij: „Archaiologia (1866, 2 dln)”, — „Antiquités helléniques (1844—1855, 2 dln)”, — „Histoire littéraire de la Grèce moderne (1877)”, — en „Précis d’une histoire de la littérature néo hellénique (1877, 3 dln)”. Zijne gezamenlijke werken zijn in 1874 te Athene in het licht verschenen.