Presbyterianen noemt men in GrootBrittanje en in Noord-Amerika de belijders der Hervormde Kerk, die, in strijd met het episcopale stelsel der Anglicaansche Kerk, hunne kerkelijke aangelegenheden regelen naar de beginselen van Calvijn. Toen de Hervorming in Engeland begon door te dringen, hadden zich vele harer aanhangers, door de vervolgingen der R. Katholieke koningin Maria bedreigd, naar Genève, Zürich en Straatsburg begeven, waar zij voorstanders werden van de Presbyteriaansche kerk ordening. In Schotland hadden zij onder de leiding van Knox weldra de overhand. Toen zij na de troonsbeklimming van Elizabeth naar Engeland terugkeerden, ergerden zij zich aan de afhankelijkheid der Kerk van den Staat, aan de kerkelijke en wereldlijke voorregten der bisschoppen, aan de R. Katholieke bestanddeelen der eeredienst van de inmiddels verrezene Anglicaansche Kerk, verlangden eene volkomene onafhankelijkheid der Kerk van den Staat en de invoering van een gereformeerd kerkbestuur, en drongen aan op gestrenge tucht en in het algemeen op eene doortastende zuivering der geheele eeredienst, weshalve zij ook met den naam van Puriteinen werden bestempeld.
Zij verlangden eene hervorming door de gemeente en niet door de Tudors. De uniformiteits-acte van 1559, die gelijkvormigheid in kerkelijke zaken beoogde, de 39 artikelen van 1562 en de van hen gevergde eed verdreven hen eindelijk in 1667 uit de Kerk, waarna men hen Non-conformisten en later Dissenters noemde. Daar men, uitgaande van de suprematie des Konings, allen, die in verzet kwamen tegen de inrigting der Anglicaansche Kerk, tevens als staatkundige tegenstanders beschouwde, werden zij als oproermakers vervolgd. Dit deed echter de geestdrift der Dissenters toenemen, zoodat zij ten laatste werkelijk vijanden werden van den Staat. Een godsdienstleeraar, Field genaamd, stichtte te Wandsworth bij Londen in 1572 de eerste Presbyteriaansche gemeente met elf Presbyters. Dergelijke gemeenten ontstonden ook op andere plaatsen in Engeland, en reeds onder de regéring van Elizabeth klom het aantal Presbyterianen tot 100000, terwijl zij hunne gevoelens allengs naauwkeuriger omschreven. Zij beschouwden alle leden der Kerk als volkomen gelijk, wilden de Kerk losmaken van den Staat en eischten, dat de afzonderlijke gemeenten door Presbyteriën (kerkeraden) en de geheele Kerk door eene uit deze Presbyteriën gevormde Synode zou geregeerd worden; — zij verwierpen het priestergewaad, het kruisteeken, het knielen bij het avondmaal, het stellen van peeten bij den doop, de gebedsformulieren en pericopen, ook de klokken, orgels en altaren, zelfs de confirmatie en de kerkelijke feestdagen, terwijl zij den zondag als een sabbath met ongemeene naauwgezetheid hielden. Eene secte der Presbyterianen verwierp zelfs de synode en Presbyteriën en verlangde voor iedere gemeente een zelfstandig bestuur door algemeene vergaderingen.
Deze, Brownisten en later Congregationisten en Independenten genaamd, wilden het aristocratisch Presbyterianismus der Gereformeerde Kerk vervangen zien door eene democratische regeling. Nadat de Presbyterianen in de laatste regeringsjaren van Elizabeth eenige rust hadden genoten, ontstonden onder Jacob I en Karel I nieuwe vervolgingen. De absolutistisch gezinde Stuarts ergerden zich niet weinig aan de vrijzinnige gevoelens der Presbyterianen; zij verdrukten deze tot in Schotland toe, waar hun eene Anglicaansche kerkregeling zou worden opgedrongen. De Schotsche Presbyterianen sloten alsnu in 1638 tot verdediging hunner vrijheid het bekende Covenant, zoodat zij den naam ontvingen van Covenanters. In Engeland, waar men voor den terugkeer van het R. Katholicismus vreesde en den Koning de schuld gaf van het vermoorden der Protestanten in Ierland, ontstonden wijders onrustige bewegingen, die, nadat het Parlement eene meerderheid van Presbyterianen verkregen had, eerlang een burgeroorlog tegen den Koning veroorzaakten. Gedurende dien tijd hield te Westminster eene synode zitting (16431649), van welke de geloofsbelijdenis dier partij, de thans in Schotland nog geldende Westminsterconfessie, afkomstig is (1648). Zoolang Cromwell aan het roer was, behielden de Independenten het overwigt, maar na den dood van den Protector en den terugkeer van Karel II werd de Episcopale kerkregeling in Engeland en Schotland hersteld. In 1662 verscheen eene nieuwe uniformiteits-acte, en 20000 Non-conformistische godsdienstleeraars verloren op één dag hunne bedieningen.
Een edict van tolerantie van 1672 baatte weinig, daar door de Test-acte van het Parlement van 1673 ieder, die niet aan den Koning het hoogste Kerkelijke gezag toekende en niet het avondmaal genoot volgens den Anglicaanschen ritus, van alle openbare ambten was uitgesloten. Duizende Presbyterianen en andere Dissenters werden onder de regéring van Karel II in de gevangenis geworpen; andere duizenden namen de vlugt en deden in de Noord-Amerikaansche Koloniën Presbyteriaansche gemeenten verrijzen. Eerst in 1689 vergunde eene acte van tolerantie in Engeland aan alle Dissenters vrijheid van godsdienstoefening in kapellen, en verpligtte hen alleen tot de opbrengst van tienden aan de Staatskerk. In lateren en vooral in den laatsten tijd zijn de vrijheden der Presbyterianen aanmerkelijk vermeerderd. Daarentegen hebben zij veel van hunne voormalige ascetische gestrengheid laten varen en zich gedeeltelijk aan de Episcopale Kerk aangesloten. In Schotland daarentegen werd in den tijd van Willem III (1690) de Episcopale kerkregeling geheel afgeschaft en door eene Parlementsacte de Presbyteriaansche weder ingevoerd, welke hier nog steeds hare oorspronkelijke gestrengheid handhaaft. In Noord-Amerika eindelijk hebben zich de Presbyterianen in een aantal kleinere secten gesplitst, die veelal enkel in zaken van ondergeschikt belang van elkander verschillen.