Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Praag

betekenis & definitie

Praag (in het Tsjechisch Praha), de hoofdstad van het koningrijk Bohemen en naar grootte en bevolking de derde stad der Oostenrijksch Hongaarsche Monarchie, ligt op 50°5' N.B. en 14°25' O. L. van Greenwich, schier in het midden des lands, op de beide oevers van de Moldau, 187 Ned. el boven de oppervlakte der zee, heeft een omtrek van 13 en eene middellijn van 3,7 Ned. mijl en bestaat uit 5 stadswijken. Deze zijn de Oudstad op den regter oever der Moldau in de diepte van het dal en het brandpunt van het verkeer,— de door deze ingeslotene Josephstad, tot 1860 de Jodenwijk (ghetto) met naauwe straten, — de Nieuwstad, welke de Oudstad boogsgewijs omgeeft en zich dus met hare beide uiteinden tot aan de Moldau uitstrekt, door keizer Karel IV aangelegd, met breede straten en nieuwerwetsche gebouwen, — de Kleinseite op den linker oever van de Moldau en van den Laurentiusberg, — en eindelijk het Hradsjin. De laatste 2 wijken zijn de stilste; men heeft er de paleizen van den adel en de gouvernementsgebouwen, en er wonen veel ambtenaren. De stad is omringd door vestingmuren uit de tweede helft der 17de eeuw en van een tiental poorten voorzien.

Deze muren zijn echter, nadat Praag reeds lang op de lijst der vestingen was doorgehaald, bij Koninklijk besluit van 1866 ter beschikking van het gemeentebestuur gesteld, hetwelk in 1875 een groot gedeelte daarvan heeft doen sloopen, zoodat de stad in het bezit kwam eener oppervlakte van 177 Ned. bunder, waarvan slechts 4 Ned. bunder tot bouwterrein werd bestemd, terwijl men het overige tot een stadsperk aangelegd of tot doelmatige wegen gebruikt heeft. Op die wijze is eene reeds lang gewenschte uitlegging der stad tot stand gekomen. Wijders heeft men er een drietal voorsteden en eene menigte omringende gehuchten. De stad heeft met de rivier, met hare terrassen, met hare talrijke kerken en torens een schilderachtig voorkomen. De Moldau heeft er een gering verval van water en eene afwisselende breedte van 160—460 Ned. el, bij eene diepte van slechts 2,75 Ned. el, zoodat de scheepvaart er zich niet naar behooren ontwikkelen kan. De rivier vormt er onderscheidene eilanden, zooals het Sophia eiland en het Schutters-eiland, beide met bosch beplant en als uitspanningsplaatsen zeer in trek, — voorts het Jodeneiland, het Hetz-eiland, het Jerusalem-eiland en het Rohan-eiland. Over de Moldau zijn 7 bruggen gelegd, waaronder 4 voor rijtuigen en voetgangers, eene kettingbrug voor voetgangers en 2 spoorwegbruggen. De oudste dier bruggen is de steenen Karelsbrug, 600 Ned. el lang, 10 Ned. el breed, op 16 bogen rustende, aan de uiteinden met torens voorzien, en met talrijke standbeelden en gebeeldhouwde groepen versierd.

Van de kan men zich langs 58 trappen naar het eiland Kampa begeven. De kettingbrug is in 1838—1841 gebouwd en heeft eene lengte van 460 Ned. el. Tegelijk met deze werd langs de Moldau de fraaije „Franzenskai” gesticht ter lengte van 578 en ter breedte van 23 Ned. el, versierd met het „Franzensmonument”, een ruiterstandbeeld van den Keizer, met vele andere standbeelden en allegorische figuren. De derde brug is de fraaije Franz-Josephsbrug, in 1865—1868 gebouwd. Tusschen deze en de Karelsbrug bevindt zich de kettingbrug, welke enkel voor voetgangers is bestemd. De vijfde brug is van steen, en de beide andere zijn ten behoeve van het spoorwegverkeer aangelegd; ééne van deze is 1100 Ned. el lang en rust op 87 pijlers. De voornaamste pleinen van Praag zijn in de Oudstad: de Groote Ring, nagenoeg een vierkant, met de Mariazuil, in 1650 door Ferdinand III gesticht, — het kleine plein aan de brug over de Moldan, met het bronzen standbeeld van keizer Karel IV (van Hähnel), — het Wenzelsplein, met het ruiterstandbeeld van den Heligen Wenzel en het standbeeld van den Heiligen Johan von Nepomuk, sedert 1877 met 4 rijen platanen en ailanthusboomen beplant, — het Heuwageplein met schoone gebouwen, — en het Josephsplein met den kruidtoren, — en in de Kleinseite: het Stefanusplein aan den voet van den Slotberg, met eene hooge obelisk, — en de Ring met het prachtige monument van Radetzky (van Max).

Er zijn te Praag meer dan 300 straten en stegen. Tot de fraaiste behooren, behalve de reeds genoemde Kaai, de Karelsstraat, de Zeltner- en de Eisenstraat in de Oudstad, de boogvormige straat tusschen de Oud- en Nieuwstad, en de Kolowratstraat, het eigenlijke corso van Praag. Men telt er 55 R. Katholieke kerken en kapellen, 3 Protestantsche kerken, eene Russische kerk, 15 kloosters en 10 synagogen, onder welke laatste zich eene zeer oude bevindt. Niet ver van deze ziet men het vermaarde, doch sedert den tijd van Joseph II niet meer gebruikte Jodenkerkhof (Beth Chaim) met talrijke monumenten. Van de voornaamste R. Katholieke kerken noemen wij inzonderheid den Dom, aan St. Veit gewijd, op het Hradsjin, die in zijn onvoltooiden toestand en met zijne talrijke sporen van verwoesting zich fier boven de andere gebouwen verheft; hij werd gesticht in 1364 onder Karel IV naar het ontwerp van Matthias van Arras, en de sluitsteen van het koor werd geplaatst in 1385. Deze kerk is een schoon gebouw in Franschen spitsboogstijl, doch alleen het koor is afgewerkt, terwijl een „Dombauverein” zich sedert 10 jaar beijvert, deze kerk in de volle pracht van het oorspronkelijk ontwerp te voltooijen. In dezen Dom heeft men het Keizerlijk mausoléum van wit marmer, in 1589 door Alexander Colin van Mechelen op last van Rudolf II vervaardigd en met onderscheidene standbeelden versierd, — voorts het praalgraf van den Heiligen Johan von Nepomuk, eene zilveren doodkist, door zilveren engelen omgeven, meer dan 2000 Ned. pond zwaar, en vele andere praalgraven van Boheemsche Hertogen en Koningen. Nog ouder dan de Hom is de Georgkerk, welke zich desgelijks op het Hradsjin bevindt; zij is in 1142 in Romaanschen stijl gebouwd, en in 1541 na een brand vernieuwd en bevat de Ludmillakapél met het praalgraf der Heilige Ludmilla, een fraai beeldhouwwerk der 14de eeuw. Na den Dom is de merkwaardigste kerk in spitsboogstijl de in 1377 voltooide Karlshofkerk in de Nieuwstad; het schip dezer kerk bestaat uit een grootschen achthoek zonder pilaren, met een tienhoekig koor en een gewelf ter breedte van 24 Ned. el. Andere merkwaardige kerken zijn er de Emmauskerk in de Nieuwstad, de kerk van Maria in ’t Groen, de Apollinariskerk, de Teynkerk enz Van de kloosters noemen wij: het Strahow-klooster, in 1140 gesticht, met eene prachtige bibliotheek, een grooten tuin enz., — het Capucijnerklooster, eene nabootsing der Santa Casa te Loreto, met aanzienlijke schatten, o. a., met een gouden monstrans met 6580 diamanten, — het Augustijnerklooster van St. Thomas, — en het klooster der Malteser Orde.

Onder de wereldlijke gebouwen bekleedt de Koninklijke Burgt de eerste plaats. Hij is gedeeltelijk afkomstig uit ouden tijd, maar gedurig (het laatst ten tijde van Maria Theresia) vernieuwd en met schilderachtige ordeloosheid uitgebreid. Men hervindt er het eigenaardige van een oud-Duitschen burgt in de kleine, sterk vooruitspringende vleugels, met de oude vergaderzaal van den Landdag, waar uit een groot, vierkant venster den 23sten Mei 1618 Stawata, Martinitz en hun secretaris Fabricius op straat werden geworpen, en in de hooge, prachtig gewelfde zaal van Wladislaus, eene antieke ridderzaal; bijna al het overige is in Italiaanschen stijl veranderd en 3 verdiepingen hoog. Het westelijk front vertoont zich met de architectonische symmetrie van een weelderig paleis in den Italiaanschen renaissancestijl. Het portaal werd in 1614 door Scamozzi voltooid en heeft een flink aangelegden hoofdtrap. Tot den burgt behooren een buitenplein, door een traliehek omgeven, en 3 binnenpleinen; hij bevat eene Hofkapél, 440 vertrekken en behalve de reeds vermelde historische zalen twee groote, in 1865—1867 fraai gerestaureerde zalen, de Duitsche en de Spaansche zaal, welke bij Hoffeesten gebruikt worden. Op het burgtplein, tegenover de Domkerk; is het in 1373 gegoten standbeeld geplaatst van St. George de Drakendooder, een voortreffelijk kunstgewrocht van de gebroeders Klussenbach. — Ook het stadhuis is uit verschillende tijdperken afkomstig. Het bevat eene kapél van het jaar 1381, en in de groote raadzaal ontwaart men den overgang van den spitsboogstijl tot de renaissance; de zolder, in vakken verdeeld, is met arabesken versierd '

en langs den wand zijn van hout vervaardigde, beschilderde standbeelden op consoles geplaatst. De toren is gebouwd in 1452. — Merkwaardig als bouwgewrocht is voorts de gecreneleerde muur, in 1360 verrezen, hier en daar met torens versterkt en schilderachtig over den Laurentiusberg heenloopende. — Een modél van edelen renaissancestijl is het sierlijke, onder Ferdinand 1 in 1538 gebouwde lustslot in den tuin van den Keizersburgt. Drie opmerkelijke paleizen zijn: dat van het geslacht Czenin, aan het Hradsjin gelegen, met reusachtige, gladde pilasters, die zich tot aan het dak verheffen, met een sierlijk portaal en een grootschen trap (thans tot kazerne ingerigt); — dat van het geslacht Waldstein in de Kleinseite, een reusachtig gebouw met zijgebouwen en tuinen, voorts met eene groote feestzaal met fresco’s en zolderversieringen; — en eindelijk het majoraatspaleis van het geslacht der prinsen von Schwarzenberg, hetwelk zich met een somber voorkomen op het Hradsjin verheft. Tot de door de Jezuïeten gestichte gebouwen behooren er: het grootsche Clementinum, van gehouwen steen opgetrokken, thans een der beide universiteitsgebouwen, — het voormalig huis der Orde, aan het Karelsplein gelegen en in een militair hospitaal herschapen, — en het groote professiehuis van St. Wenceslaus in de Nieuwstad, tegenwoordig de provinciale gevangenis. Voorts heeft men er paleizen van onderscheidene Boheemsche adellijke geslachten in een edelen en imposanten stijl, zooals de paleizen Morzin en Thun in de Kleinseite, het paleis Toscana op het Hradsjin, het paleis Nostitz bij het Malteserplein, het paleis Lobkowitz aan den voet van den Laurentiusberg, het aartsbisschoppelijk paleis met een sierlijk front, en bovenal het paleis Clam. Vermeldenswaardige gebouwen van nieuweren tijd zijn: het muséum, het raadhuis in de Nieuwstad, het belastingsgebouw, het universiteitsgebouw (Carolinum), de hoofdwacht, het stadhouderlijk paleis, het paleis van den Landdag, en het kinderhospitaal, — en van den jongsten tijd: het gebouw der policie, het paleis Schlick, het paleis der graven Lazansky, het gebouw der Boheemsche spaarkas, de Tsjechische hoogere burgerschool voor meisjes, het polytechnische instituut, het reaalgymnasium, de nieuwe kraamzaal, het post- en telegraafkantoor, het Duitsche casino, de Duitsche schouwburg, eenige stationsgebouwen en de in 1878 voltooide Tsjechische schouwburg. Voorts liggen ter uitvoering gereed de ontwerpen voor eene waterleiding, voor een centraal slagthuis, voor eene nieuwe kanalisatie enz.

Praag is de zetel van het opperbestuur des lands, namelijk van den stadhouder met de verschillende staatsligchamen en ambtenaren, — van den Boheemschen Landdag, van een militair kommando, van het bestuur der posten telegraafkantoren, van kamers van koophandel en nijverheid, van het stedelijk bestuur en van een vorst bisschop met een domkapittel en een consistorie. Van de inrigtingen van onderwijs aldaar vermelden wij: de Karel-Ferdinands-Universiteit, in 1348 door Karel IV gesticht; zij was geruimen tijd de éénige hoogeschool van Duitschland en telde in den aanvang der 15de eeuw meer dan 10000 studenten, doch geraakte wegens de twisten tusschen inlanders en vreemdelingen in de dagen van Kusz (welke in 1409 aanleiding gaven tot het stichten der universiteit te Leipzig) in verval. Wél verkreeg zij in de dagen van Joseph II en Frans II een nieuwen bloei, doch kon zich niet weder tot haar voormalig standpunt verheffen. Thans bevinden er zich omstreeks 1900 studenten. Zij heeft 4 faculteiten, 171 professoren en leeraren, eene boekerij met 160000 deelen en 4000 handschriften (in het Clementinum), eene sterrewacht, een botanischen tuin en een 40 tal inrigtingen ten behoeve van het hooger onderwijs. Voorts heeft men er eene Duitsche en eene Tsjechische polytechnische school, in 1806 gesticht en de oudste instelling van dien aard in Duitschland, ieder met 4 afdeelingen en te zamen met 89 leeraren en 1428 studenten. Wijders vindt men er 3 gymnasia, 3 reaalgymnasia, een stedelijk reaalgymnasium, 3 reaalscholen, kweekscholen voor Duitsche en Tsjechische onderwijzers en onderwijzeressen, een aartsbisschoppelijk seminarium, eene handels-académie, nijverheids, teeken- en muziekscholen, talrijke vakscholen, 2 hoogere burgerscholen voor meisjes en onderscheidene scholen van lager onderwijs. Behalve 4 aanzienlijke openbare bibliotheken, namelijk die der universiteit, die van het muséum, die van het Domkapittel (met vele belangrijke handschriften en wiegedrukken) en de kloosterbibliotheek van Strahow (met 60000 deelen, 300 wiegedrukken en 500 handschriften), vindt men te Praag onderscheidene merkwaardige boekerijen van bijzondere personen, zooals: die van prins Kinsky (46000 deelen), die van het geslacht Fürstenberg en die van het geslacht Colloredo-Mansfeld.

Merkwaardig is er wijders het Nationaal Boheemsch Muséum, in 1818 gesticht, met eene boekerij (80000 deelen en 1100 handschriften), een archief, eene archaeologische en ethnographische verzameling, een kabinet voor natuurlijke historie, een muntkabinet en eene verzameling van vaderlandsche voortbrengselen. Tevens vermelden wij de schilderijenverzamelingen van den Koninklijken burgt (1200 stuks), van de vereeniging van kunstenaars, van de universiteit en van onderscheidene particulieren. Men heeft te Praag een Koninklijk Genootschap van Wetenschappen, eene vereeniging van vaderlandlievende kunstvrienden, eene vereeniging tot bevordering der toonkunst, eene tot aanmoediging van de nijverheid, eene tot bevordering van den landbouw enz. Het aantal vereenigingen beliep in 1874 niet minder dan 516, waaronder 13 casinovereenigingen, 13 zanggezelschappen, 30 gezelligheidsvereenigingen, 136 vereenigingen tot ondersteuning van zieken en bestrijding der begrafeniskosten, 10 muziekvereenigingen, 48 wetenschappelijke vereenigingen, 45 weldadigheidsvereenigingen enz. Tot de inrigtingen van weldadigheid behoren er: een algemeen ziekenhuis (met 988 bedden), eene kraamzaal met vondelingshuis, waar 2588 moeders en 2420 kinderen worden verpleegd, een rijkskrankzinnigengesticht met 1035 verpleegden, 2 garnizoenshospitalen, een militair invalidenhuis, 7 hospitalen, 2 inrigtingen voor doofstommen, een blinden-instituut, eene idiotenschool, een weeshuis der ltaliaansche congregatie, een Israëlietisch weeshuis en 3 andere weeshuizen, 8 bewaarscholen, eene crèche, een stadsarmenhuis, een stadsziekenhuis , eene vereeniging tot ondersteuning van huiszittende armen, onderscheidene soepkokerijen enz. In 1869 bedroeg de bevolking van Praag bijna 158000 zielen, zonder een garnizoen te rekenen van bijna 10000 man. Met de 3 voorsteden telde zij nagenoeg 200000 en met de omringende gehuchten nagenoeg 233000 zielen. Van de bevolking der eigenlijke stad beleden bijna 142000 de R. Katholieke, ruim 13000 de Israëlietische en slechts 2757 de Protestantsche godsdienst.

Men heeft er onderscheidene machinenfabrieken (met 2500 werklieden), 2 werkplaatsen ten behoeve der spoorwegen (met 600 werklieden), 8 fabrieken van toestellen voor brouwerijen, spiritusstokerijen, katoendrukkerijen enz. (met 760 werklieden) , — voorts fabrieken van naaimachines, landbouwwerktuigen, waggons en tenders (met 2000 werklieden), wapenfabrieken, fabrieken van gegoten metalen voorwerpen, van gouden en zilveren sieraden, porseleinfabrieken, glasblazerijen, meelfabrieken, stoombroodbakkerijen, chocoladefabrieken, 30 bierbrouwerijen, brandewijnstokerijen, katoenspinnerijen, katoendrukkerijen, looijerijen, handschoenen-, hoeden- en papierfabrieken, 22 boekdrukkerijen, 7 steendrukkerijen enz. Men schat de gemiddelde jaarlijksche waarde van voorwerpen der fabrieknijverheid op 50 millioen Oostenrijksche gulden. Praag is voorts als het vereenigingspunt der groote wegen en spoorwegen de hoofdzetel van den Boheemschen handel. Men heelt er eene beurs, waar vooral een aanzienlijke handel in suiker gedreven wordt, onderscheidene wissel- en credietbanken, eene Boheemsche en eene stedelijke spaarkas, 7 voorschotbanken, agentschappen van de Nationale Oostenrijksche bank en van de Oostenrijksche crediet-inrigting, de hypotheekbank van het koningrijk Bohemen, eene credietbank voor den landbouw en onderscheidene verzekeringsmaatschappijen. Voor het verkeer heeft men er behalve onderscheidene spoorwegen, stoombooten op de Moldau, 3 omnibusondernemingen en eene menigte huurrijtuigen. Er verschijnen 109 dagbladen, waaronder 39 in het Duitsch. Van die dagbladen zijn 22 gewijd aan de politiek, 8 aan de wetenschap, 64 aan bepaalde vakken, 13 aan volksontwikkeling en 2 aan gezellig vermaak. Behalve de beide rijksschouwburgen heeft men er 2 zomertheaters en 4 renbanen, terwijl onderscheidene fraaije wandelplaatsen in en om de stad overvloedige gelegenheid tot uitspanning aanbieden.

De stichting van Praag wordt toegeschreven aan Libussa, doch Sobislaus liet in 1135 door eenige uit Italië ontbodene bouwmeesters de stad nagenoeg geheel vernieuwen. Karel IV (1346—1378) echter legde de grondslagen voor haren bloei door het stichten der Nieuwstad, door de stad met een muur te omgeven en door het bouwen van eene steenen brug over de Moldau. Voorts verhief hij Praag tot een middelpunt van handel en verkeer, stelde jaarmarkten vast, vergunde aan de kooplieden vele voorregten en zorgde alzoo, dat zich vele vreemdelingen, vooral Duitschers, te Praag vestigden. Ook de stichting der universiteit (1348) vermeerderde den roem der stad. Zij werd alzoo een brandpunt van wetenschappelijk en staatkundig leven, en dit leidde tot het ontstaan der Hussietische beweging. Deze barstte er los op den 30sten Julij 1419, en de burgers van Praag vervulden in de Hussietenoorlogen eene belangrijke rol. Vóór Praag stiet in Julij 1420 het Duitsche Kruisleger het hoofd, en aldaar werden de „Vier Prager artikels”, de geloofsbelijdenis der Hussieten, opgesteld. Toch had Praag van de godsdienstoorlogen veel te lijden.

Eerst na het aannemen der Prager compactaten (1433) en na den slag van Böhmisch-Brod onderwierp zich Praag aan keizer Sigismund, die er den 23sten Augustus 1436 gekroond werd. Een nieuw tijdperk van bloei beweldadigde de stad onder keizer Rudolf II (1576—1612), die aldaar zijn verblijf hield, zoodat er onderscheidene paleizen verrezen. Groote ellenden verduurde Praag tijdens den Dertigjarigen Oorlog, welke den 23sten Mei 1618 aldaar een aanvang nam en bij den val van het koningschap van Frederik V in den slag aan den Witten Berg (8 November 1620) ook de burgerij van deze stad blootstelde aan het vonnis der wraakzucht, door Ferdinand II over geheel Bohemen uitgesproken. De Protestantsche godsdienst werd er uitgeroeid en de stad door eene algemeene verhuizing ontvolkt. Den 15den November 1631 werd zij door de Saksers bezet, maar in Mei 1832 weder door Wallenstein ingenomen. Den 30sten Mei 1635 kwam er de vrede tot stand tusschen den Keizer en Keur-Saksen, en den 5den Augustus 1648 overrompelde de Zweedsche generaal Königsmark de Kleinseite, welke stadswijk hij eerst na het sluiten van den vrede ontruimde. Gedurende den Oostenrijkschen Successie-oorlog werd Praag in 1741 door de Beijerschen, Franschen en Saksers bij verrassing ingenomen, doch den 16den September 1744 door Frederik II bij capitulatie veroverd, maar kort daarna weder ontruimd. Den 6den Mei 1727 leverde Frederik II aan prins Karel van Lotharingen den slag van Praag (zie onder), maar moest ten gevolge van den slag van Kollin afzien van eene belegering dier stad.

In Julij en Augustus 1813 werden er vruchtelooze onderhandelingen gevoerd, om tusschen Oostenrijk, Pruissen en Engeland aan de eene en Frankrijk aan de andere zijde den vrede tot stand te brengen. De revolutie van 1848 vond te Praag een vruchtbaren bodem; inzonderheid verhief er zich de Slawische partij tegen de Duitsche. In het laatst van Mei in dat jaar kwam er een Slawencongrés bijeen, dat echter bij het dempen van den Slawisch-democratischen op stand onverrigter zake uiteen ging. Bij het dempen van gemeld oproer werden de Oudstad en de Nieuwstad door vorst Windischgratz twee dagen lang beschoten, waarna hij de stad in staat van beleg verklaarde. Den 8sten Julij 1866 werd Praag zonder slag of stoot door de Pruissen bezet, en den 23sten Augustus had er de onderteekening plaats van den Vrede van Praag, die een einde maakte aan den Duitsch-Oostenrijkschen Oorlog. Sedert 1862, toen er de eerste Boheemsche Landdag volgens de nieuwe constitutie vergaderde, werd Praag het tooneel der Tsjechische bewegingen, die de herstelling van het zelfstandig Koningrijk bedoelen. De Slawische bevolking is er met haat tegen de Duitschers bezield, en daardoor ontstaat in deze welvarende stad eene noodlottige verdeeldheid, welke de zedelijke volksontwikkeling niet weinig belemmert.

De Slag van Praag, voorgevallen op den 6den Mei 1757, was de tweede van den Zevenjarigen Oorlog. Toen Frederik II tegen het einde van April 1757 met zijn leger een inval deed in Bohemen en oprukte naar Praag, bragten de verraste Oostenrijkers zoo spoedig mogeliik 60000 man onder prins Karel van Lotharingen bijeen en plaatsten zich daarmede ten oosten dier stad op den Ziskaberg in eene naar hunne meening onoverwinnelijke positie, daar zij ten noorden en oosten gedekt waren door eene moerassige, van beken doorsnedene laagte. De Koning, die na zijne vereeniging met Schwerin in den morgen van den 6den Mei over 64000 man beschikken kon, besloot echter tot den aanval. Deze, door Schwerin bestuurd, was vooral gerigt tegen de regter flank van den vijand. De moerassige grond leverde echter onverwachte belemmeringen op. De Oostenrijksche batterijen deden geheele rijen der Pruissische infanterie in het gras bijten, zoodat deze den terugtogt moest aannemen. Te vergeefs plaatste zich Schwerin met het vaandel in de hand aan het hoofd der herzamelde bataljons. Hij zelf viel, door 5 kogels getroffen, en de bataljons weken nogmaals achterwaarts.

De Oostenrijkers maakten echter geen gebruik van dit voordeel, daar Browne doodelijk gewond en prins Karel door borstkramp overvallen was, zoodat niemand de vereischte bevelen kon geven. Toen nu Frederik bevel gaf tot een nieuwen aanval en den regter vleugel der Oostenrijkers aan het wijken bragt, terwijl tevens de hertog van Bevern zegepralend oprukte tegen het centrum en de prinsen Ferdinand van Brunswijk en Hendrik tegen den linker vleugel, werd de slag ter gunste der Pruissen beslist, zoodat de Oostenrijkers gedeeltelijk naar Praag en gedeeltelijk naar Sazawa moesten vlugten. Laatstgenoemden verloren 5000 gevangen, het grootste gedeelte van den trein, 60 kanonnen en 12000 dooden en gewonden. Doch ook de Pruissen hadden 12500 man verloren. Onder de gesneuvelden bevonden zich de veldmaarschalk Schwerin, de prins van Holstein, Goltz en onderscheidene andere generaals. Daarna omsingelde Frederik II de stad Praag en wilde haar door den honger tot eene spoedige overgave dwingen; doch de slag bij Kollin gaf weldra aan de gebeurtenissen eene andere wending.