Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Potemkin

betekenis & definitie

Potemkin (Gregorius Alexandrowitsj, prins van), de gunsteling van Catharina II, keizerin van Rusland, geboren in September 1736 nabij Smolensk, was de zoon van een gepensioneerd majoor, studeerde te Moskou in de godgeleerdheid en trad daarna in krijgsdienst. Toen de Keizerin na den val van Peter III de troepen der garde de revue liet passéren, ontdekte Potemkin, in dien tijd wachtmeester bij genoemde garde, dat haar degen niet voorzien was van een port d’épee, weshalve hij haar den zijnen aanbood. Daarbij wekten zijn innemend gelaat en zijn Herculische ligchaamsbouw de aandacht der Keizerin, zoodat hij zich den volgenden morgen tot kolonel en kamerjonker benoemd zag. Weldra echter liet hij zich door Panin als gezant naar Stokholm afvaardigen, om alzoo te ontsnappen aan de ijverzuchtige woede van Orlow.

Toen hij bij zijn terugkeer nog steeds door Orlow bedreigd werd, begaf hij zich in het Newskij-klooster te Petersburg, omdat hij, zooals hij liet uitstrooijen, uit liefde tot de Keizerin aan het mijmeren was geraakt. Deze zond hem daarop naar het leger in het Zuiden om roem te behalen in den strijd tegen de Turken. Hij kwam als luitenant-generaal terug, zag zich in den gravenstand opgenomen, en werd, nadat Orlow in ongenade gevallen was, in 1770 de adjudant-generaal en verklaarde gunsteling der Keizerin. Weldra had hij eene volkomene heerschappij over die wellustige vrouw, zoodat hij in den roes der woeste vermaken de gewenschte gelegenheid had om zijne toomelooze eer- en hebzucht te bevredigen. Niets geschiedde zonder zijn verlof, en hij oefende een noodlottigen invloed op de buitenlandsche staatkunde en de binnenlandsche welvaart, doordien hij het land uitzoog om zijn eigen rijkdom te vermeerderen en de Keizerin telkens in nieuwe oorlogen wikkelde. Eerlang was hij minister, opperbevelhebber van het leger, gouverneur-generaal der zuidelijke provinciën en groot-admiraal op de Zwarte Zee. Keizer Joseph II schonk hem reeds in 1776 de waardigheid van prins van het Heilige Roomsche Rijk. Door een geheimen gang waren de vertrekken der Keizerin in verband gebragt met de woning van haren gunsteling.

Alle Keizerlijke Ukasen waren eigenlijk van hem afkomstig, en dikwijls moest de Keizerin zich voegen naar den trotschen wil van Potemkin. Deze was tevens een geslepen hoveling, die zijne onderdanigheid verbond met eene oud-Russische brutaliteit, alle beginselen van zedelijkheid en deugd versmaadde, doch als staatsman geene talenten bezat. Hij verzadigde zijne geldgierigheid op eene zoo schaamtelooze wijze, dat hij, in weerwil zijner verregaande verkwisting, na verloop van 16 jaren een vermogen bezat van 90 millioen roebels. In 1783 veroverde hij de Krim, weshalve hij den eernaam van Tauritsjeski (de Tauriër) ontving, deed er alle inwoners, die weigerden de Keizerin van Rusland te huldigen, meedoogenloos ombrengen en misleidde Catharina, toen deze in 1797 Taurië bezocht, door hier en daar bedriegelijke voorstellingen te geven van bloeijende dorpen en wélgekleede inwoners, omtrent de welvaart van dit gewest. Door eerzucht geprikkeld, wist hij haar in 1787 over te halen tot een nieuwen oorlog tegen Turkije, waartoe dan ook bij eene zamenkomst van Catharina met Joseph II te Mohilew besloten werd. Potemkin zelf belastte zich met het opperbevel over het Russische leger en ontving na het stormenderhand veroveren van Otsjakow (17 December 1788) het grootkruis der Orde van St. George en den titel van Hetman der Kozakken, waarop hij naar Petersburg terugkeerde. Daar echter Catharina eene hartstogtelijke neiging voor zekeren Mamanow had opgevat, begaf hij zich in moedelooze stemming weder naar het leger en was tegenwoordig bij de verovering van Bender (15 November 1789). Daarna echter droeg hij het opperbevel over aan Soewarow en bragt zijne dagen door met woeste uitspattingen. Niettemin verscheen hij bij den vredehandel te Galatz. De beraadslagingen duurden lang en tevens ontstonden tusschen Catharina en Potemkin hevige geschillen, vooral omdat de Keizerin Plato Soebow, een verklaarden vijand van Potemkin, onder hare gunstelingen opgenomen had. Laatstgenoemde overleed op zijne reis van Jassy naar Nicolajew in de armen van zijne nicht, gravin Branicka, geboren von Engelhardt, op den 16den October 1791. In weerwil van zijne groote ondeugden heeft Potemkin vele nuttige ondernemingen bevorderd, onderscheidene steden (Cherson, Kertsj, Nicolajew, Sebastópol enz.) gesticht, de Russische scheepvaart op de Zwarte zee doen bloeijen en groote fabrieken doen verrijzen. Grootvorst Paul deed in 1796 het gebeente van Potemkin opgraven en in de gracht der vesting werpen, doch Alexander I liet het weder ter aarde bestellen, en Nicolaas veroorloofde aan de stad Cherson, om in 1836 het bronzen standbeeld van haren stichter binnen hare muren te plaatsen

< >