PontuS is sedert den tijd der Diadochen de naam van het noordoostelijk gedeelte van Klein-Azië, dat oorspronkelijk gedeeltelijk tot Cappadocië behoorde, gedeeltelijk het gebied geweest was der onafhankelijke Tibarenen, Mosynoecen, Macronen enz. Ten tijde van Artaxerxes II slaagde de landvoogd Ariobárzanes er in, onderscheidene van deze stammen te onderwerpen en alzoo den grondslag te leggen voor een zelfstandig rijk (363 vóór Chr.). Zijne opvolgers Ariobárzanes en Mithrídates hielden zich staande in den strijd tegen de Diadochen, veroverden in 185 vóór Chr. en later het kustgewest aan de Zwarte Zee van de grenzen van Bithynië tot aan Colchis en noemden zich Koningen van Paphlagonië en Pontus. Deze naam schitterde vooral met grooten luister onder Mithrídates VI (10—63), die zijn gebied tot aan de Cimmerische Bosporus uitbreidde, maar het tevens een einde zag nemen. Toen Pompejus hem overwonnen had, werd het kustgebied bij Bithynië (sedert 74 een Romeinsch wingewest) gevoegd en het geheel ontving den naam van Provincia Bithynia et Pontus, terwijl het overig gedeelte aan verschillende Vorsten werd toegekend.
Koning Dejotarus vau Galatië verkreeg het westelijke binnenland tusschen de Iris en de Halys. Het oostel{jk gedeelte, te voren onder den schepter geplaatst van koning Polemon, verviel met de hand zijner weduwe Phytodoris aan Archelaaus van Cappadocië. In Pontus Polemoniaeus echter heerschte Polemon II, die zijn rijk in 63 afstond aan Nero. In dien tijd strekte Pontus zich uit van de Halys tot aan Colchis en was omringd door Paphlagonië, Galatië, Cappadocië, Groot- en Klein Armenië en de Zwarte Zee, zoodat het overeenkwam met de hedendaagsche ejaléten Trebizonde en Siwas. Bij de rijksverdeeling van Dioclétianus werd Pontus herschapen in een bisdom, hetwelk Bithynië, Galatië, Paphlagonië, Cappadocië, Armenië en Pontus zelf omvatte. Ten tijde van Constantijn de Groote ontving het westelijk gedeelte met Sinope en Amasia, ter eere van de keizerin-moeder, den naam van HelenoPontus, terwijl het oostelijk gedeelte dien van Pontus Polemoniaeus behield.
Het voornaamste gebergte van Pontus is de Paryadres (Balebar en Kolat Dagh), die met zijne uitloopers het oostelijk gedeelte des lands bedekt. Dáár woonden weleer ruwe bergvolken, zooals de Tibarenen, Chalyben, Colchiërs en Sannen, waarschijnlijk met de Caucasische stammen vermaagschapt. In het westen daarentegen bevonden zich, ten gevolge van de Assyrische veroveringen, zeer volkrijke Semietische stammen, en langs de kust had men onderscheidene door Grieken gestichte koloniën en factorijen, zooals Amisos (Samsoen), Themiscyra, Tripolis, Hermonassa, Trapezus (Trebizonde) enz. Het vruchtbaarste gedeelte van Pontus is de kustvlakte bij den mond der Iris en der Thermodon, alsmede het land aan den benedenloop van de Iris en van hare zijrivieren. Aan den middenloop der Iris lag Amasia, de residentie van Mithrídates IV en sedert het jaar 7 vóór Chr. de hoofdstad der Romeinsche provincie Pontus. Hooger op aan die rivier verhief zich Comana, de zetel van een priesterlijken Vorst, en in het dal der Lycus werd door Pompejus op de plaats, waar hij de overwinning had behaald op Mithrídates, de stad Nicópolis gesticht. —Pontos Euxinus was weleer de naam van de Zwarte Zee.