Pomóna, volgens de Romeinsche fabelleer de beschermster der tuinen en vruchtboomen, werd door alle veldgoden aangebeden, maar alleen Vertumnus, die in verschillende gedaanten tot haar wist te naderen, mogt zich in hare wedermin verblijden. Zij werd voornamelijk in Latium gehuldigd en bad te Rome afzonderlijke priesters, hoewel zij als eene godheid van den tweeden rang werd beschouwd.
Men stelt haar voor als eene bevallige maagd met vruchten in haren schoot en een snoeimes in hare hand. — Zie ook onder Orkney's.