Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Polypen

betekenis & definitie

Polypen noemt men op het gebied der dierkunde ook veelvoeten of koralen. In alle zeeën vindt men kleine dieren, die zich slechts zelden ter grootte van een vuist ontwikkelen, doorgaans aan den bodem zijn vastgehecht en uit een geleiachtig ligchaam bestaan, dat eene buis vormt, in wier midden zich de maagruimte uitbreidt. Rondom de mondopening bevinden zich eenige kringen met voelers, welke zeer verschillend van gedaante zijn en tot het grijpen van voedsel dienen. Deze dieren vermeerderen gedeeltelijk door eijeren, waaruit rondzwemmende jongen voortkomen, gedeeltelijk door knopvorming; in dit laatste geval ontstaan er polypenstokken, wier individuen door de holten en kanalen van het ligchaam met elkander verbonden zijn (fig. 1).

Sommige polypen zijn naakt en hebben eene lederachtige, taaije huid, terwijl zij zich met eene breede voetschijf aan de rotsen vastzuigen. Daartoe behooren de zee anemonen of zeenetels (Actinia), die door hare fraaije kleuren een sieraad der aquaria zijn. De meeste polypen echter scheiden een kalkachtigen koker af, waarin het dier zich kan terugtrekken. Somtijds blijven deze kokers alleen. Daar echter bij nagenoeg alle polypen vermenigvuldiging door knopvorming plaats heeft, en deze knoppen wederom zulke kokers afscheiden, zoo ontstaan hierdoor veelvormige koraalstokken (polypariën), die in allerlei gedaanten voorkomen.

Men heeft aan de polypen, die zulke koraalstokken bouwen, meer bepaald den naam van steenpolypen (Madreporida) gegeven (fig. 2). Zij vervullen in de keerkringszeeën eene merkwaardige rol. Uitgebreide gedeelten van den bodem zijn er mede bedekt; zij vertoonen zich met de prachtigste kleuren, zoodra zij hare voelers hebben uitgestoken, maar vormen bij het intrekken van deze eene grijze massa. Zij bouwen langs de kusten en om de eilanden groote koraalriffen, ja, doen kring-eilanden uit het water oprijzen, welke men atollen noemt.

In de kalkcellen der koralen heeft men eene as, waarop zich de tusschenschotten straalvormig vasthechten, zoodat zij steenkoralen vormen. Bij sommige geslachten, korstkoralen genaamd, ontwikkelt zich de as in den vorm van een vertakten boom. Tot de korstkoralen behoort het bloedkoraal (Isis nobilis), dat inwendig uit eene roode, kalkachtige zelfstandigheid bestaat en vooral in de Middellandsche Zee op eene aanzienlijke diepte gevonden wordt. Inzonderheid op de kust van Syrië en bij Napels houdt men zich bezig met de koraalvisscherij (zie aldaar).

Op het gebied der geneeskunde geeft men den naam van polypen aan uitwassen, die vooral op de slijmvliezen voorkomen. Hunne grootte wisselt af van die eener erwt tot die eener walnoot. Men onderscheidt slijmvliespolypen en weefselpolypen. De eersten komen uitsluitend voor op de slijmvliezen, zijn er gewoonlijk aan een steel bevestigd en hebben eene ronde of ovale gedaante; zij zijn doorgaans week en bloedrijk en van vele slijmvliezen voorzien. De hoofdmassa bestaat uit week bindweefsel met vaten en klieren, terwijl er slechts zelden zenuwen worden waargenomen. Dikwijls komen er kleine cysten of blazen in voor, welke zich zoo sterk kunnen vermenigvuldigen, dat de polyp haren klierachtigen of slijmachtigen toestand geheel verliest en in eene blaaspolyp verandert. De slijmvliespolypen komen voor op alle slijmvliezen, maar vooral in de neus- en keelholte en in den endeldarm. Somtijds worden zij niet eens opgemerkt, zooals de kleine maagpolypen, doch somtijds ook veroorzaken zij de vernaauwing van een of ander kanaal, bijv. in den neus.

Wanneer zij zich nabij de oppervlakte des ligchaams op een beweegbaar slijmvlies bevinden, treden zij naar buiten en doen onaangename gewaarwordingen en uitstulpingen van het slijmvlies onstaan. Ook geven zij wel eens aanleiding tot bloedingen, die gevaarlijk kunnen worden voor de gezondheid en het leven. Bevinden zij zich in het strottenhoofd, dan dempen zij de stem, belemmeren de ademhaling en leiden wel eens tot verstikking. Polypen in den endeldarm, welke dikwijls bij kleine kinderen voorkomen, hebben bloeding bij stoelgang ten gevolge, en de polypen der pisblaas maken de urine bloederig. Bijna alle polypen veroorzaken chronische ontstekingen van het slijmvlies en dikwijls eene blijvende verdikking van dit laatste.

Na verwijdering der polypen verdwijnt de ontsteking zeer spoedig. Het is de taak van den geneesheer, de polypen door middel van snijdende instrumenten, door afbinding, door galvanocaustiek enz. te verwijderen of althans haren omvang te verkleinen. — De weefselpolypen zijn ronde gezwellen van vast bindweefsel met weinig vaten en vaak met gladde spiervezels, welke zich onder een slijmvlies ontwikkelen. Dit wordt aanvankelijk opgestuwd en allengs door den groei van het gezwel dunner gemaakt, zoodat het eindelijk dit laatste als een fijn vlies omgeeft. Zulke polypen vindt men vooral in de baarmoeder, in de keelholte, enkele malen in de darmen enz. Eindelijk kunnen ook boven op de huid polypachtige gezwellen ontstaan.

< >