Piémont of Piemonte (Pedimontium), een voormalig vorstendom in Opper-Italië, tot 1859 tot het koningrijk Sardinië behoorende en daarvan het grootste gedeelte uitmakende, vormt thans een landschap (compartimento) van het koningrijk Italië, grenst in het noorden aan Zwitserland, in het oosten aan Lombardijë, in het zuiden aan Ligurië en Frankrijk en in het westen aan Frankrijk, en omvat de 4 provinciën, Turijn, Cuneo, Alessandria en Novara met eene oppervlakte van ruim 53½ geogr. mijl en bijna 3 millioen inwoners (1871). Het ontleent zijn naam aan zijne ligging aan den voet der Alpen. Naar de oostzijde is het land open en effen, en het breede dal der Po strekt er zich uit tot aan de Adriatische Zee. Aan alle andere zijden is Piémont door bergen met steile wanden omsloten.
De Simplonweg daalt er af van de Penninische Alpen, welke Piémont van Wallis scheiden. In dezelfde keten liggen er de Monte Rosa en de Groote St. Bernard, de Montblanc en andere reuzentoppen tusschen uitgestrekte gletschers juist aan de grenzen. De zuidelijke bergterrassen vormen bevallige dalen, die het romantisch karakter der Zwitsersche valleijen met den weelderigen plantengroei van het zuiden vereenigen. Aan het Penninische hooggebergte sluiten met een stompen hoek de Grajische Alpen zich aan en vormen tot aan den Mont-Cenis den scheidsmuur tusschen Piémont en Savoye. Tusschen Frankrijk en Piémont strekken in eene zuidelijke rigting de Cottische Alpen zich uit tot aan de bronnen der Stura. Hier verheffen zich de Zee-Alpen, die Piémont van Nizza scheiden, en de grenslijn tusschen Piémont en Genua wordt aangewezen door de dorre en kale Apennijnen. Groot is de waterschat, dien de omringende bergen afzenden naar de vlakten van Piémont. De voornaamste rivier is er de Po, die aldaar onderscheidene zijrivieren opneemt.
Daarvan vermelden wij de Tessino, die bij het verlaten van het Lago Maggiore de grens vormt tusschen Piémont en Lombardije. Ook laatstgenoemd meer bespoelt van Brissago tot aan Sesto het gebied van Piémont. Voorts heeft men er het Orta-meer en eenige meertjes van geringen omvang. Men heeft er wijders onderscheidene scheepvaart- en besproeijingskanalen, die de Dora Baltea met de Po, de Gesso met de Stura enz. vereenigen. Het merkwaardigste van deze is het Cavourkanaal, hetwelk bij Chivasso uit de Po komt, met een viaduct over de Dora Baltea en verder over de Cerro, de Sesia en Agogna loopt en bij Galliate na een loop van 82 Ned. mijl zich uitstort in de Ticino. Voorts heeft men er vele geneeskrachtige bronnen, zoowel warme als koude. Het klimaat is er afhankelijk van de hoogte. Op de bergen, gekroond met gletschers en sneeuwvelden, is het guur, maar het wordt zachter naar gelang men afdaalt , terwijl zich eindelijk in het dal der Po de zuidelijke plantengroei in volle pracht vertoont.
In de hooge bergstreek heeft men kale rotsgevaarten en een steenachtigen bodem, waarop slechts gras voor het vee wil groeijen. Des te vruchtbaarder zijn echter de lage landen, en die vruchtbaarheid wordt er door eene kunstmatige besproeijing niet weinig verhoogd. De voornaamste voortbrengselen zijn er: graan, maïs, rijst, peulvruchten, gierst, vlas, wijn, olijven, noten, kastanjes, ooft en truffels, en de hoeveelheid wijn, die er jaarlijks gewonnen wordt, bedraagt bijna 4 millioen hectoliters. Er zijn slechts bosschen in de bergstreek, maar zij hebben nergens eene aanmerkelijke uitgebreidheid. Men vindt er in de bergstreek: steenbokken, gemzen, lynxen, wolven, adelaars en gieren. Men legt er zich sterk toe op de runderteelt. De zijde van Piémont wordt voor de beste van geheel Europa gehouden en vormt er eene belangrijke bron van nijverheid.
Het rijk der delfstoffen levert er: ijzer, lood, kobalt, koper, zilver, goud, fraai marmer, steenzout enz. Ook andere takken van nijverheid ontwikkelen er zich meer en meer, en de handel met de voortbrengselen des lands breidt zich uit. De Piémontézen zijn groot en welgemaakt, vriendelijk en welwillend jegens vreemdelingen en zeer goede soldaten. Zij spreken eene eigenaardige taal, een mengsel van Fransch en Italiaansch. Zij belijden de R. Katholieke godsdienst, met uitzondering van 22000 Waldenzen, die in 34 gemeenten in woeste dalen aan den voet der Alpen wonen. Gedurende de Fransche heerschappij (1797—1814) was Piémont ingelijfd bij Frankrijk, doch na den val van Napoleon I werd het bij het koningrijk Sardinië gevoegd.