Philippopel, in het Turksch Filibé, eene stad in het Turksche ejaleet Edirné (Adrianopel), is de hoofdstad van een sandsjak (arrondissement) en verheft zich aan de Maritza, welke hier bevaarbaar wordt, en aan den spoorweg van Constantinopel en Adrianopel naar Sarambey-Bellowa. Zij ligt in een bevallig en vruchtbaar oord, waar de wegen van Constantinopel, Boelgarije en Walachije zich vereenigen, is de zetel van een Griekschen aartsbisschop, bezit 20 moskeeën, onderscheidene Christelijke kerken, een muséum en een lycéum van het Grieksch Genootschap, karavanserai , badhuizen en andere openbare gebouwen, merkwaardige overblijfselen der oudheid, zijde-, laken- en katoenfabrieken, looijerijen, tabakskerverijen, een levendigen handel en ongeveer 28000 inwoners, van welke de helft tot de Boelgaren behoort. In haren omtrek verbouwt men veel rijst, wijn, moerbeziën en ooft. — Deze stad is het aloude Philippópolis, eene aanzienlijke plaats in Thracië, die aanvankelijk Eumolpias heette, doch naar Philippus II van Macedonië haren tegenwoordigen naam ontving.
Omdat zij op 3 heuvels gelegen is, werd zij echter ook wel Trimontium genoemd. In 1360 viel zij in de handen der Turken, en in 1818 werd zij door eene aardbeving bijna geheel verwoest. Weldra deed intusschen de handel haar weder bloeijen, zoodat zij zich voorspoedig ontwikkelde, hoewel zij in 1846 nogmaals geteisterd werd door een fellen brand.