Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Philippijnsche Eilanden

betekenis & definitie

Philippijnsche Eilanden (De) of Mas Félipinas, de noordoostelijke eilandengroep van den Indischen Archipel, zijn hoofdzakelijk in het bezit van de Spanjaarden en gelegen tusschen de Zuid-Chinésche Zee met die van Mindoro en den Grooten Oceaan, tusschen 5°9 —21° N. B. en 117°46'—126°53' O. L. van Greenwich. De kern dezer groep is het eiland Luzon, aan welks zuidelijk uiteinde men 3 rijen langwerpige eilanden aantreft, van welke 2 zich uitstrekken naar het zuidoosten en 1 naar het zuidwesten, terwijl tevens van Mindoro nog eene derde rij zuidoostwaarts loopt. Na Luzon is Mindanao, ten zuiden gelegen, het voornaamste eiland. Van de overige eilanden zijn de belangrijkste: Samar, Masbate, Leyte, Panai, Negros, Cebu en Pojol, die met Mindoro en een groot aantal kleinere eilanden de Bisayasgroep vormen.

Voorts heeft men er de Calamianen met Palawan, — de Babuyanen, — en de Baschi of Batanen ten noorden van Luzon. Men schat het aantal eilanden op 1200 en de oppervlakte met die der Soeloe-eilanden op 5368 geogr. mijl, van welke ruim 3000 in het bezit der Spanjaarden zijn. Het schijnt, dat zij te zamen een zamenhangend opstuwingsterrein vormen, waar de zeestraten de dalkloven aanwijzen. De eilanden zijn doorgaans bergachtig en met aanzienlijke meridiaanketens bedekt, terwijl men er een aantal uitgedoofde en nog werkzame vulcanen aantreft, en aardbevingen er niet tot de zeldzaamheden behooren. Men onderscheidt er 3 jaargetijden: het drooge en koude saizoen, dat met November en met den noordoostmoesson een aan vang neemt, — het warme saizoen, dat in Maart begint en in April en Mei zich kenmerkt door eene ondragelijke hitte, — en het natte saizoen, dat in het zuidwesten van den archipel in Mei en Junij een aanvang neemt en tot September en October duurt. De zuidwestmoesson verschijnt er regelmatig in Junij en neemt in September en October een einde, terwijl zich in het tijdperk der kentering hevige orkanen verheffen. De grond der Philippijnsche Eilanden is verbazend vruchtbaar, zoodat zij tot de heerlijkste gewesten van Azië behooren. Rijst, in verschillende soorten, is er het voornaamste gewas.

Voorts verbouwt men er: suiker, tabak , koffij, tarwe, cacao, manilahennep, katoen, kaneel, peper, indigo, enz., terwijl de kokospalmen er een rijken oogst leveren. Men heeft er in het algemeen een zeer weligen plantengroei. Oorspronkelijke wouden met reusachtige boomen, die kostbare houtsoorten bezorgen, bedekken er het grootste gedeelte der eilanden, en de bergen zijn er tot aan de hoogste toppen in eeuwig groen gehuld. De bodem bevat er een grooten rijkdom van metalen, maar is tot nu toe nog niet ontgonnen. Goud en ijzer zijn er overal verspreid, — het eerste inzonderheid op Mindanao, in het gebergte van Cavallo, in de provincie Caramines, op Cebu, enz. Voorts vindt men er: steenkolen, zwavel, kurk, vermiljoen, aluin, agaat, karneool, bergkristal enz. Het dierenrijk wordt er voornamelijk vertegenwoordigd door de derwaarts overgebragte huisdieren. Het eenige roofdier is er de wilde kat.

Evenals op alle Aziatische eilanden, vindt men er apen, slangen, kaaimans, schildpadden enz., — voorts heeft men er: een dwerghert, eene dwergree en eene dwerg-antilope van nagenoeg gelijke grootte. Het aantal vogels is er verbazend groot, en aan de kust heeft men vele koraalvormingen. Het aantal inwoners der Philippijnsche Eilanden wordt geschat op 7 of 8 millioen, en meer dan 5 millioen van deze zijn onderworpen aan de Spanjaarden. Onder hen bevinden zich ongeveer 7000 Spanjaarden en Creolen, 12000 Chinézen, 20000 Spaansche Kleurlingen en 240000 Chinésche Kleurlingen. In het algemeen onderscheidt men er 2 hoofdrassen: dat der Negrito’s, die voor de oudste inboorlingen worden gehouden, en dat der Tagalen, door de Spanjaarden Indio’s genoemd, een volk van Maleische afkomst, dat de Negrito’s teruggedrongen heeft naar de bergen. Deze laatsten zijn geheel zwart, maar hebben regelmatiger gelaatstrekken dan de Afrikaansche Negers. Velen van hen, uit vermenging met de Indio’s en met andere stammen gesproten, handhaven hunne onafhankelijkheid en worden ook wel met den naam van Infièles (Ongeloovigen) bestempeld. De Indio’s, welke zich aan de Spanjaarden onderworpen hebben, zijn Christenen en hebben vele gebruiken van de Europeanen overgenomen.

De wilde stammen zijn afgodendienaars of aanbidders der natuur, en hunne opperhoofden worden Barnaa genoemd. De algemeene taal is op Luzon het Tagalsch en op de Bissaya-eilanden het Bissaya; beide talen zijn afkomstig van het Maleisch. De kleeding der mannen bestaat er uit een katoenen of zijden broek, een hemd en een strooijen hoed, — die der vrouwen uit een katoenen kabaai en een rok, die met een gordel wordt vastgemaakt. Het betelkaauwen is er een algemeen gebruik. De Indio’s zijn zeer handig en leerzaam; zij leveren fraaie geweven stoffen van Manilahennep en prachtig snijwerk. De handel heeft er reeds een aanmerkelijken omvang, maar is nog niet evenredig aan het aantal inwoners en aan den rijkdom van den bodem. De kusthandel wordt er gedreven door Tagalen en Cbinézen, en de groothandel door Europeanen, inzonderheid door Engelschen, en Amerikanen. Tot de uitvoer-artikelen behooren er: suiker, rijst, hennep, tabak, sigaren, sapanhout, koffij, indigo, pek, huiden, trepang, stofgoud, paarlmoer, schildpad, kokos-olie en rum, tot eene gezamenlijke waarde van ruim 15 millioen gulden, terwijl er wijn, likeuren, papier, speelkaarten, eetwaren, katoenen stoffen, huisraad, glas, thee, zijde, porselein enz. worden ingevoerd, tot eene gezamenlijke waarde van ongeveer 13 millioen gulden.

Aan het hoofd van het bestuur bevindt er zich een door Spanje voor den tijd van 6 jaar benoemde kapitein-generaal, die de magt van een onderkoning bezit en door onderscheidene ambtenaren wordt bijgestaan. Hij is tevens voorzitter van het hooggeregtshof te Manila. Het leger bestaat er uit 7000 man linietroepen, 7000 man schutterij en een vrijkorps van 6000 man. De vloot is er van weinig beteekenis. De R. Katholieke Kerk wordt er bestuurd door den aartsbisschop van Manila, die in rang op den kapitein-generaal volgt en 3 bisschoppen onder zich heeft.

Het onderwijs wordt er door de geestelijkheid op eene loffelijke wijze bevorderd. Ten behoeve van het hooger en middelbaar onderwijs heeft men op Manila het Colegio de San José, de Universidad di Santo Tomas, eene handelsschool en eene zeevaartschool. Het Spaansche gebied is er verdeeld in 33 provinciën, van welke zich 19 op Luzon, 8 op de Bissaya’s, 3 op Mindanao en de 3 overige op andere eilanden bevinden. De hoofdstad is Manila op Luzon. — De Philippijnsche Eilanden werden in 1521 door Magélhaens ontdekt en door hem de Archipel van St. Lazarus genoemd. Na 3 vruchtelooze expeditiën landde Michaël Lopez de Legaspi den 27sten April 1565 op het eiland Cebu, en den 23sten Junij 1569 namen de Spanjaarden de eilanden in bezit, welke zij reeds in 1543 naar hunnen Kroonprins (Philippus II) met den tegenwoordigen naam bestempeld hadden. In 1645 hadden deze van eene vreeselijke aardbeving veel te lijden. In 1762 werden zij door de Britsche vloot veroverd en bleven 2 jaar in handen der Engelschen. Wegens de gedurige verliezen, hun toegebragt door de zeeroovers van Mindanao en Soeloe, maakten de Spanjaarden in 1848 zich meester van Balaguingui en in 1851 van Soeloe, zoodat na dien tijd de geheele Soeloe-archipel aan de Spaansche heerschappij onderworpen is.