Petronius (Titus Arbiter), een Romeinsch schrijver uit Massilia (Marseille), bekleedde het proconsulschap in Bithynië en het consulschap te Rome en genoot de bijzondere gunst van Nero, bij wien hij op de feesten en slempmalen als ceremoniemeester werkzaam was. Hij werd door zijn mededinger Tigellinus bij den Keizer belasterd, viel in ongenade en zag zich in den kerker opgesloten. Uit vrees voor straf opende hij zijne pols-aderen, maar liet ze wederom digt maken, om zich op den Keizer door vermelding van diens geheime gruwelen te wreken, waarna hij doodbloedde (67 na Chr.). Aan hem wordt gewoonlijk het geschrift: „Satiricon liber” toegeschreven, dat slechts in fragmenten is bewaard gebleven, — eene soort van roman, half in proza en half in verzen opgesteld en een getrouw en schrikwekkend tafereel bevattend van de verdorvenheid te Rome in die dagen.
Het is geestig en in een goeden stijl geschreven, maar hoogst onkiesch van inhoud. De eerste critische uitgave van dezen schrijver is geleverd door Bücheler (1862 en 1871).