Petrokow (Petrikau), een Russisch-Poolsch gouvernement, grenst in het zuiden aan Galicië, in het zuidwesten aan Pruissen, in het westen aan Kalisj, in het noorden aan Warschau en in het oosten aan Radom en Kjelzy, en telt op 222,5 geogr. mijl 768.000 inwoners, van welke ongeveer 75% de R. Katholieke, 13% de Protestantsche en 12% de Israëlietische godsdienst belijden.
De bodem is er effen, hier en daar golvend en meerendeels zandig. Alle graansoorten worden er verbouwd, — voorts: aardappelen en suikerwortels. Ook heeft men er: steenkolen, ijzer, zink, galmei, kalk en cement. De veestapel bestond er in 1871 uit 207.000 stuks runderen, 447.000 schapen, 80.000 zwijnen en 65.000 paarden. Tot de bloeijende takken van nijverheid behooren er: de katoen- en wolfabrieken, de brandewijnstokerij, de mijnontginning en de looijerij. De waarde van de voortbrengselen der nijverheid bedroeg er in 1872 ongeveer 223/4 millioen roebel. Het gouvernement is in 8 arrondissementen verdeeld, en de evenzoo genoemde hoofdstad, gelegen aan de Strada en aan den spoorweg van Warschau naar Weenen, heeft onderscheidene kerken en kloosters, een gymnasium voor jongens en een voor meisjes, een sierlijk raadhuis, een vervallen kasteel en bijna 17.000 inwoners.