Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Warschau

betekenis & definitie

Warschau, in het Poolsch Warszawa, een Russisch-Poolsch gouvernement, grenst in het noorden aan de gouvernementen Plozk en Lomsha, in het oosten aan Sjedlez, in het zuiden aan Radom en Petrokow en in het westen aan Kalisch en de Pruissische provincie West-Pruissen, en telt op 264,46 □ geogr. mijl nagenoeg een millioen inwoners. De bodem is er meerendeels vlak, in het algemeen zeer vruchtbaar, bezit uitgestrekte wouden en levert veel koren. De voornaamste rivier is er de Weichsel, die van het zuidoosten naar het noordwesten door het geheele gouvernement heenkronkelt en vervolgens de noordelijke grenzen vormt naar de zijde van Plozk; hare belangrijkste zij-rivieren zijn op den rechter oever de Bzoera en de Piliza en op den linker oever de Boeg.

Men heeft er vier spoorwegen, die van de hoofdstad over Wilna naar Petersburg, over Sjedlez naar Terespol, over Skierniewice zuidwaarts naar Krakau en noordwestwaarts naar Bromberg loopen. De inwoners zijn meerendeeels Polen, maar men vindt er ook vele Israëlieten, Duitschers en Russen. Het gouvernement is in 14 districten verdeeld.

De evenzoo genoemde hoofdstad van het gouvernement, te voren die van de republiek Polen, later van het hertogdom Warschau en nog later van het koningrijk Polen, ligt met eene sikkelvormige gedaante op den linker oever van de Weichsel, 30 Ned. el boven de oppervlakte der rivier en telt zonder het talrijk garnizoen ruim 315000 inwoners (1877), onder welke zich 186000 R. Katholieken, 104000 Israëlieten, 17000 Protestanten en 8000 Grieksch-Katholieken bevinden. Deze stad is thans de zetel van een gouverneur-generaal, van een Russischen aartsbisschop en van de regterlijke collegiën van het Weichselland (van het voormalig koningrijk Polen). Nadert men de stad op den regter oever der rivier, dan bereikt men in de eerste plaats de voorstad Praga, eene onaanzienlijke wijk, hoofdzakelijk door Israëlieten en geringe lieden bewoond. Hier bevinden zich de stations van de spoorwegen naar Petersburg en Terespol, alsmede dat van den Weichselspoorweg, — wijders eene in 1867 gebouwde Grieksch-Katholieke kerk, en het meerendeels met wilgenboomen beplante Alexanderspark. Praga is met Warschau verbonden door twee groote ijzeren bruggen, van welke de eene, op vijf pilaren rustend en 507 Ned. el lang, bestemd is voor voetgangers en rijtuigen en de andere, in 1873 gebouwd, voor spoortreinen. Met een breeden boog loopt het eigenlijke Warschau langs den anderen oever, waar zich bij de brug het voormalig Koninklijk slot boven de tuinterrassen verheft.

Het werd door Siegmund III gebouwd, door Augustus II vergroot, door Stanislaus Poniatowsky voltooid en bevat ruime zalen, fraaije schilderstukken en beeldhouwwerken, eene boekerij en het Poolsch archief. Van het slotplein, waar de zuil van Siegmund III verrijst, kan men de straten volgen in vier verschillende rigtingen, — vooreerst naar de Krakauer voorstad en wijders naar het Saksische Plein en het gedenkteeken der in 1830 trouw gebleven Polen, naar het Saksisch Paleis, waar Augustus I en II hun verblijf hielden, voorts naar het Alexandersplein en naar de Ujasdower Allee, die naar de Keizerlijke kasteelen Lazienki en Belvedere leidt. Deze lijn, eigenlijk slechts ééne straat vormend, is de drukst bezochte wandelplaats der Warschauers; men heeft er fraaije winkels, vele scholen, kerken, regéringsgebouwen en paleizen. Achter de huizen heeft men er meestal tuinen, doch ook deze worden in den jongsten tijd meer en meer tot bouwterrein gebezigd. Tot de merkwaardigste gebouwen behooren er: dat der permanente schilderijententoonstelling van Poolsche meesters, dat der maatschappij van weldadigheid, de St. Jozefskerk, de St. Anna-kerk, het gouvernementshuis (te voren het paleis van het geslacht Radziwill), de discontobank (te voren het paleis van het geslacht Tarnowski), de kerk der Visitinnen met een klooster, het paleis-Potocki en het paleis-Oeroeski, de universiteit (te voren het verblijf van Johann Casimir), de post, het hôtel-Europa, het paleis-Krasinski met eene aanzienlijke boekerij, de Kruiskerk, de Russische club (te voren het paleis-Zamoyski), het paleis-Branicki en het paleis-Kossakowski, het gebouw van de rekenkamer, het instituut voor doofstommen, het park Frascati, het Maria-instituut, de militaire hospitalen en het muziek-instituut. Aan het einde van de Krakauer Voorstad verheft zich het standbeeld van Copernicus. Aan de andere zijde van het slot strekt de Oudstad met naauwe, vuile straten zich uit tot in de nabijheid der in 1831 gebouwde vesting. Dáár bevindt zich de helft der in Warschau aanwezige kerken, waarin men echter niet veel belangrijke kunstgewrochten aantreft. De hoofdkerk van St. Johannes, te voren met het slot verbonden, bevat een vaandel, door Sobiëski aan de Turken ontrukt, en een fraai altaarstuk van Palma Nova. Een derde groote weg van verkeer loopt van het slotplein door de Senatorenstraat over het Schouwburg- en Bankplein door de Kiezers- en de Koudestraat tot aan de poort van Wola en verder naar eene voorstad. Langs die lijn vindt men: den grooten schouwburg met zijne muziek- en balzalen, het raadhuis (na den brand van 1863 vernieuwd), het paleis der familie Zamoyski (door Augustus II voor zijne onwettige dochter, de gravin Orzelska, gesticht), de handelsressource, de Poolsche bank en onderscheidene kerken. Een vierde weg van verkeer loopt van den voorgaanden door de Methstraat over het plein- en den tuin-Prasinski naar de van lange straten doorsnedene Jodenwijk. In vele huizen langs deze straat vindt men groote magazijnen, waaruit de goederen verzonden worden tot diep in Rusland, voorts groote hôtels en restaurants, die nagenoeg uitsluitend door Israëlieten worden bezocht. Gelijk de Saksische Tuin, in het midden van de stad gelegen, bestemd schijnt tot wandelplaats voor een meer aanzienlijk publiek, zoo ziet men den Krasinski-tuin bezocht door geringe Israëlieten, die uit eerstgenoemden tuin door de policie worden verbannen. Behalve bovengemelde wijken en straten noemen wij nog: de Konings- en de Maarschalksstraat, de Jerusalemsche Allee, het Plein der Evangelische kerk en dat van het Kind-Jezus-hospitaal. Hier heeft men eenige credietbanken, de brandwaarborgmaatschappij en het spoorwegbestuur, en van de openbare gebouwen vermelden wij de Evangelische kerk en het Hospitaal van het Kind Jezus. Aan den Saksischen Tuin grenst de hoofdmarkt van Warschau met eene bazar en onderscheidene winkels. Naar de zijde van de Weichsel heeft men groote fabrieken: eene ijzerfabriek, een stoommolen, eene gasfabriek, scheikundige fabrieken, zaagmolens, asphaltfabrieken enz. Uit de reeds genoemde, met fraaije villa’s versierde Oejasdower Allee komt men bij de sterrewacht en bij den fraai aangelegden botanischen tuin, en hieraan grenzen de parken van de Keizerlijke kasteelen Lazienki en Belvedère, — het eerste op een eiland in een gegraven meer (te voren de wijkplaats van Lodewijk XVIII) en het tweede op een heuvel. Eene heerlijke oranjerie, door Alexander II voor 80000 roebels van vorst Radziwill aangekocht, versiert het park, — en wat verder verheffen zich vóór de stad nog onderscheidene kasteelen van particulieren.

Warschau heeft 85 kerken en kapellen, en onder deze zijn 6 Grieksch-Katholieke, ééne Luthersche, ééne Hervormde en onderscheidene Synagogen. Tot de inrigtingen van onderwijs behooren er: de universiteit met omstreeks 450 studenten, met eene boekerij van 200000 deelen, een botanische tuin, eene sterrewacht en onderscheidene verzamelingen, eene reaalschool met bijna 400 leerlingen, het Keizerlijk Maria-instituut (eene meisjesschool met 247 leerlingen), 4 gymnasia voor meisjes (met 1126 leerlingen), 2 progymnasia voor jongens (met 395 leerlingen) en 3 voor meisjes (met 169 leerlingen), eene kweekschool voor onderwijzers (met 59 leerlingen) en 147 bijzondere scholen (met 11000 leerlingen), eene veeartsenijschool (met 92 leerlingen), eene teekenschool (met 258 leerlingen), een doofstommen- en een blinden-instituut (met 212 kweekelingen), eene zondagsschool voor den handel (met 581 leerlingen), eene handelsschool (met 300 leerlingen) en onderscheidene ambachtsscholen (met 4600 leerlingen). Tot de inrigtingen van weldigheid behooren er: de Groote Maatschappij van Weldadigheid (in 1814 verrezen en beschikkend over een jaarlijksch inkomen van 80000 roebels), het vondelingenhuis, dat in 1873 omstreeks 4000 kinderen opnam, en de ziekenhuizen, waar in 1877 ruim 37000 zieken werden verpleegd. Er zijn 257 fabrieken met nagenoeg 10000 werklieden en eene voortbrengingswaarde van ruim 16½ millioen zilveren roebels, vooral tabaksfabrieken, spiritusfabrieken, bierbrouwerijen, meel- en oliemolens, wagen- en machinenfabrieken, fabrieken van muziek-instrumenten, goud- en zilversmederijen, looierijen, fabrieken van scheikundige praeparaten enz. Warschau is de hoofdstapelplaats van koopwaren van het geheele land, en vandaar worden zelfs naar Siberië goederen verzonden.

Men meent, dat deze stad omstreeks het jaar 1185 door koning Casimir de Regtvaardige werd gesticht. De Hertogen van Masovië hielden er doorgaans hun verblijf, en toen hun geslacht in 1526 uitstierf, verviel Masovië en daarmede ook Warschau aan Polen. Reeds omstreeks 1550 verhief koning Siegmund II Augustus haar tot residentie, en na dien tijd bleef zij de hoofdstad van Polen. Toen Polen in 1573 in een koningrijk veranderde, waar men bij keuze den beheerscher des lands aanwees, werd de eerste Landdag, waar men Hendrik van Anjou tot koning koos, te Wola, een dorp bij Warschau, gehouden. In 1655 werd Warschau voor de eerste maal door de Zweden bezet, maar viel in 1656 weder in handen der Polen. In datzelfde,jaar had van 25—30 Julij bij Warschau de Driedaagsche Veldslag plaats tusschen het Zweedsch-Brandenburgsche leger en het Poolsche onder Johan Casimir, waarna de stad zich bij capitulatie moest overgeven. Onder Augustus II en III werd Warschau aanmerkelijk verfraaid, doch het had van den Noordschen Oorlog veel te lijden. In 1703 werd aldaar op aanzoek der Zweden een Congrès gehouden, hetwelk met den Vrede van Warschau (24 November 1705) tusschen Karel XII en Stanislaus Leszczynski eindigde.

In 1711 werd er ook de vrede tusschen Augustus II en de Verbondene Mogendheden door tusschenkomst van Rusland tot stand gebragt en den 30sten Januarij 1717 door bet groote Pacificatieverdrag bezegeld. Ook werd er in 1734 een verbond tusschen Oostenrijk, Engeland, Holland en Polen gesloten en den 8sten Januarij 1745 eene Quadruple-alliantie tusschen diezelfde Mogendheden, waardoor Augustus III zich verpligtte tot deelneming aan den oorlog tegen Pruissen. De dood van laatstgenoemden Vorst herschiep Warschau in een tooneel van onrust. De Russen onder vorst Repnin namen de stad in 1764 in bezit en dreven door, dat Stanislaus Poniatowski tot koning gekozen werd; maar ook in de latere burger-oorlogen en bij de eerste verdeeling van Polen (1773) bleven de Russen er meester. Bij het oproer van 17—18 April 1794 werd de Russische bezetting neêrgesabeld en van den 9den Julij tot den 6den September de stad vruchteloos door de Pruissen belegerd. Zij capituleerde echter den 5den November na de bloedige bestorming van Praga door de Russen onder Soewarow. Door de derde verdeeling van Polen (1795) verviel Warschau aan Pruissen en werd de hoofdstad der provincie Zuid-Pruissen. Den 28sten November 1806 werd zij door de Franschen bezet, en bij den Vrede van Tilsit (1807) ging Warschau met geheel Zuid-Pruissen voor den Koning van Pruissen verloren en werd in het hertogdom Warschau (zie onder) herschapen.

Van 23 April tot 2 Junij was de stad in handen der Oostenrijkers, en den 8sten Februarij 1813 werd zij door de Russen bezet. Door het Congrès te Weenen (1815) werd Warschau aan Rusland toegewezen en al zoo de hoofdstad van het nieuwe koningrijk Polen. De Groote Poolsche Revolutie nam een aanvang met den opstand te Warschau op den 29sten November 1830 en eindigde met de bestorming der stad op den 6den en 7den en met hare capitulatie op den 8sten September 1831. Na dien tijd werden te Warschau meermalen staatkundige conferentiën gehouden. Ook in 1863—1864 was Warschau het middelpunt van den opstand. Zie voorts onder Polen.

Het hertogdom Warschau, na den Vrede van Tilsit (1807) uit gedeelten van het voormalig Polen ontstaan, welke met uitzondering van Bialystok, dat later aan Rusland verviel, door den Vrede van Tilsit wederom door Pruissen werden afgestaan, besloeg aanvankelijk eene oppervlakte van 1850 □ geogr. mijl, telde 2200000 inwoners en werd in 6 departementen verdeeld. Bij den Vrede van Weenen (1809) werden Nieuw-Galicië en Krakau er bijgevoegd, zoodat het hertogdom op 2800 □ geogr. mpl 3780000 zielen bevatte. Napoleon I benoemde Friedrich August, koning van Saksen, tot hertog, doch deze moest de kroon reeds in het begin van 1813, na de vernietiging van het Fransche leger in Rusland, laten varen.