Pesth of Pest, een Hongaarsch comitaat tusschen de Donau en de Theisz, en sedert 1876 door inlijving van een groot gedeelte van het district Klein-Koemanië vergroot, grenst in het noorden aan de comitaten Hont en Neograd, in het oosten aan Hevés, Jazygië, GrootKoemanië, Szolnok en Csongrad, in het zuiden aan Bacs, in het westen aan Tolna, Stuhlweiszenburg, Komorn en Gran en telt op 204 geogr. mijl 775000 inwoners. Ten oosten van de Donau is het land eene aanzienlijke vlakte met zandgronden en uitgestrekte moerassen, terwijl het noordwestelijk gedeelte, aan de overzijde van genoemde rivier, bergachtig is. Tot de rivieren behooren er: de Donau, die er het St. Andréas- en het Csepel-eiland vormt, —de langzaam stroomende vischrijke Theisz, — de Zagywa met de Galga, — voorts de Rakos, Hajta, Groot- en Klein-Tapio. Van de minerale bronnen hebben de baden te Ofen de meeste vermaardheid. Op den linker oever van de Donau vindt men er het Rakosveld, waar de Hongaren tot aan den tijd van koning Lodewijk II dikwijls hunne landdagen hielden. De grond is er in de omstreken van Kalocsa, alsmede in de heuvelachtige gedeelten, zeer vruchtbaar, maar tusschen de Donau en de Theisz meerendeels zandig en bar. Het bouwland beslaat er 441/2%, het hooiland 141/2%, het weiland 28%, de wijnbouw 31/2% en het bosch 91/2%. Tot de voortbrengselen van den bodem behooren er: tarwe en andere graansoorten, maïs, hennep, tabak, aardappelen en suikerwortels, en vooral wijn, inzonderheid in den omtrek van Ofen. Men verbouwde er in 1873 op ruim 33000 Ned. bunders 1/2 millioen Ned. vaten wijn, ter waarde van 7 millioen Oostenrijksche gulden. Er is weinig hout, zoodat er riet, stroo en zelfs gedroogde mest als brandstof worden gebruikt. In de weiden vindt men er groote kudden schapen, runderen en zwijnen. In 1870 telde men in het geheele comitaat bijna 100000 paarden, ongeveer 150000 runderen, ruim 700000 schapen en 181000 zwijnen. In de beide groote rivieren vangt men veel visch, terwijl het rijk der delfstoffen er niet veel belangrijks oplevert. De voornaamste bronnen van bestaan zijn er landbouw en veeteelt. De nijverheid bepaalt er zich grootendeels tot de hoofdstad, doch de handel is er levendig en wordt er door de stoombootvaart en door spoorwegen niet weinig bevorderd.
De evenzoo genoemde hoofdstad ligt op den linker oever van de Donau, tegenover de stad Ofen (zie aldaar) of Boeda (Buda), en beide steden zijn in 1873 onder den naam van Boeda-pesth tot ééne gemeente vereenigd. De Donau vertoont zich hier in volle pracht. Hare breedte bedraagt boven de Margaretha-eiland-brug 850—950 Ned. el, maar vernaauwt zich allengs tot 300 Ned. el, om zich beneden de stad tot eene waterkom ter breedte van 1140 Ned. el uit te breiden. De beide steden zijn door eene grootsche, in 1842—1849 gebouwde kettingbrug verbonden; deze is 390 Ned. el lang en 12,6 Ned. el breed, heeft tusschen de beide middenpijlers eene spanning van 190 Ned. el, bezit aan beide zijden groote magazijnen der stoombootmaatschappij, en is in 1870 voor den prijs van 7 millioen Oostenrijksche gulden uit de handen van aandeelhouders in die der regéring overgegaan. Eene tweede grootsche brug is in 1872 gelegd en in 1875 voltooid; deze is 474 Ned. el langen 17 Ned. el breed en heeft 5,3 millioen Oostenrijksche gulden gekost. Eene derde brug, en wel eene spoorwegbrug, is in aanbouw.
Boeda-pesth heeft eene oppervlakte van 18612 Ned. bunder en is in 12 wijken verdeeld. Deze zijn: de Binnenstad (Belvâros) of het oude Pesth met fraaije, antieke gebouwen, — de Leopoldstad of het noordelijk gedeelte, tevens het middelpunt van den handel, — de oostelijk gelegene Theresiënstad, hoofdzakelijk door Israëlieten bewoond, — de Josephstad en de Franzstad, — en aan de overzijde der rivier de Vesting of de Bovenstad, — de Waterstad, welke zich tot aan de Donau uitstrekt,—de Landstraat, — Neustift, — Oud-Ofen,—de Christinastad, —Raitzenstad, — en Extravillan. Van de straten en pleinen noemen wij in de eerste plaats de kaden langs de rivier, — voorts als de voornaamsten van een groot aantal pleinen het Franz-Josephsplein met den kroningsheuvel, — het Raadhuisplein, — het Franz-Déak-plein, — het Josephsplein met het bronzen standbeeld van den aartshertog-paladijn Joseph (♰1847), — wijders de Waitzener straat, het corso van Pesth, met sierlijke winkels, — de Hatvaner straat en de Franz-Déak-straat. De voormalige ringmuren en wallen zijn er in ruime boulevards herschapen. Inzonderheid vermelden wij de Radiaalstraat; deze loopt van den Waitzener Boulevard door de Theresiënstad naar het Stadsboschje, is 2275 Ned. el lang, doorloopt een achthoekig en een rond plein en heeft gedeeltelijk eene breedte van 34 en gedeeltelijk eene van 46 Ned. el. Van de merkwaardige kerken noemen wij de Hoofdkerk uit de 15de eeuw, — de universiteitskerk, de fraaiste van Pesth, — de koepelvormige Leopoldskerk, — de Maria-Hemelvaart-kerk, waar in 1867 keizer Franz Joseph en zijne gemalin gekroond werden,—en de Garnizoenskerk. Voorts heeft men er eene Grieksche en eene Hervormde kerk, 2 Evangelische kerken en een paar synagogen. Andere merkwaardige gebouwen zijn er de Koningsburg, op den berg der vesting te Ofen, met 203 vertrekken, de kostbaarheden der Hongaarsche kroon en een fraaijen tuin, — het paleis van het grafelijk geslacht Sandor (thans de woning van den eersten minister), — het paleis van het grafelijk geslacht Téléki (thans het verblijf van aartshertog Joseph), en onderscheidene andere paleizen, — de stadsschouwburg te Ofen, — en in Pesth: het nationaal muséum, — het académiegebouw met eene prachtige vestibule met marmeren zuilen en eene groote zaal, met fresco’s uit de geschiedenis van Hongarije en met 221 karyatiden versierd, — het stedelijk redoute-gebouw, in 1859—1865 verrezen, met groote bogengangen en verschillende groote en kleine zalen, — het belastinggebouw aan de Donau, — het uitstekend ingerigt stedelijk slagthuis, — het Raadhuis, — de Beurs, — en de nationale schouwburg.
Boedapesth is de vergaderplaats der Hongaarsche ligchamen van Magnaten en Volksvertegenwoordigers, de zetel van het ministérie, van de rekenkamer, van onderscheidene geregtshoven, van kerkelijke besturen, van hoofdofficieren en van talrijke ambtenaren. Ook zijn er 15 consuls van buitenlandsche Mogendheden. De stedelijke regéring is er op nieuw geregeld door de wet van 1872. Aan het hoofd van het bestuur bevindt zich een door de Rijksregéring benoemde opperburgemeester, en voorts heeft men er een gekozen burgemeester, de stedelijke vertegenwoordiging en de overheid. De policie is er aan het stedelijk bestuur onderworpen en de brandweer uitstekend in orde. Tot de inrigtingen van onderwijs behoort er in de eerste plaats de KoninklijkHongaarsche universiteit: zij werd door den cardinaal Peter Pazman in 1635 te Tyrnau gesticht, in 1769 door Maria Theresia tot eene Koninklijke universiteit verheven en rijk begiftigd, in 1777 naar Ofen, in 1783 naar Pesth verplaatst en in 1850 op den voet der andere Oostenrijksche universiteiten georganiseerd. Het gebouw verrees in 1786 ten tijde van Joseph I. Men had er gedurende den cursus 1875—1876 omstreeks 150 leeraren en 2630 studenten, van welke ruim de helft zich op de regten toelegt. Het vermogen der universiteit bedraagt ongeveer 6 millioen Oostenrijksche gulden.
Daarmede zijn verbonden een collége voor Hervormde theologie, een seminarium voor rabbijnen, eene veeartsenijschool, eene verloskundige school, 5 klinische scholen, een physiologisch instituut, een anatomisch kabinet, een scheikundig laboratorium, een botanische tuin, verschillende muséa en eene boekerij met 120000 deelen en vele handschriften. Voorts heeft men er eene uitstekende polytechnische school met 57 leeraren en 862 studenten (1876), en het Ludovicum, eene militaire school. Andere inrigtingen van onderwijs zijn er: verschillende gymnasia, reaal-, handels-, teeken- en muziekscholen, een R. Katholiek seminarium, kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, en eindelijk 140 lagere scholen met 742 onderwijzers en 32590 leerlingen. Toch staat de volksontwikkeling er nog geenszins op hoogen trap, daar ongeveer 30°/o onervaren zijn in het lezen en schrijven. Men heeft er voorts een groot aantal wetenschappelijke instellingen, genootschappen en vereenigingen, zooals het Nationaal Muséum en de Académie van Wetenschappen.
Het eerste bevat eene verzameling van 600 schilderijen, eene ethnographische verzameling, een kabinet voor natuurlijke historie, een kabinet van munten en oudheden, eene verzameling van gipsafgietsels en eene boekerij met 150000 deelen, 900 oirkonden en 16000 handschriften. De Académie van Wetenschappen diende aanvankelijk alleen ter ontwikkeling van de Magyaarsche taal, maar is in 1869 in eene algemeene wetenschappelijke vereeniging met 3 afdeelingen herschapen. Zij bezit een muséum van 694 schilderijen, eene fraaije verzameling (meer dan 50000) van merkwaardige kopergravures en handteekeningen en eene boekerij van 100000 deelen. Tot de wetenschappelijke vereenigingen behoort er het Kisfaludy-genootschap voor fraaije letteren en aesthetiek, — het St. Stéfanusgenootschap, in 1847 gesticht tot het uitgeven van R. Katholieke wetenschappelijke en populaire geschriften, — het Genootschap voor Hongaarsche geschiedenis, — het Geneeskundig Genootschap, — het Natuurkundig Genootschap, — het Geologisch Genootschap, — het Meteorologisch Instituut, — de Vereeniging voor Beeldende Kunst, enz. Wijders vindt men er onderscheidene inrigtingen van weldadigheid, uitstekende bad-inrigtingen, ook voor het volk, en eene uitmuntende waterleiding, welke de stad van gefiltreerd water uit de Donau voorziet.
Boeda-pesth telde in 1869 ruim 270000 zielen, van welke zich meer dan 200000 te Pesth bevinden. Tot die bevolking behooren 195000 R. Katholieken, 14000 Lutherschen, 13000 Hervormden, 2000 Grieken en 45000 Israëlieten. In 1876 was die bevolking echter aanmerkelijk geklommen, zoodat hij met de bezetting een getal opleverde van 309208 zielen. Deze stad bekleedt in Hongarije met betrekking tot handel en nijverheid verreweg den eersten rang. Men heeft er 18 machinenfabrieken, uitgestrekte scheepstimmerwerven, 28 fabrieken van muziek-instrumenten, groote tabaksen sigarenfabrieken, onderscheidene steenbakkerijen , wolwasscherijen, enz.
De handel wordt er ongemeen bevorderd door de scheepvaart op de Donau en door onderscheidene spoorwegen, welke zich te Boeda-pesth vereenigen, — voorts heeft men er: markten, geld- en wisselbanken, crediet-instellingen, spaarbanken, verzekeringsmaatschappijen enz. De vrijmetselaars hebben er 14 werkplaatsen, en het gezellig genot wordt er verschaft door het Nationaal Casino. Ook zijn er onderscheidene schouwburgen, volksfeesten en uitstekende wandelplaatsen, inzonderheid op het Margaretha-eiland, een eigendom van den aartshertog Joseph; hier vindt men restaurants, hotels en onderscheidene baden. Eindelijk heeft men er in de nabijheid der stad, vooral naar de zijde van Ofen, fraaije, bergachtige omstreken, uitnemend geschikt om aan de stedelingen uitspanning te verschaffen.
Van de vroegste geschiedenis van Pesth is weinig bekend. In de 13de eeuw was zij eene aanzienlijke stad, werd in 1241 door de Mongolen verwoest, maar begon weldra op nieuw te bloeijen. In den aanvang der 16de eeuw werd zij onder de heerschappij der Turken en bij de herhaalde belegering der vesting Ofen in een puinhoop herschapen, en eerst na het verdrijven der Turken in 1686 begon zij zich door hare gunstige ligging op nieuw te ontwikkelen. Karel VI stichtte er in 1727 de prachtige Invalidenkazerne, en Joseph II verplaatste in 1764 de universiteit uit Ofen derwaarts. Meermalen was zij blootgesteld aan overstroomingen van de Donau; daardoor werden in 1838 bijna 3000 huizen vernield, en honderde menschen kwamen er bij om het leven.
In 1848 werd zij de zetel van het Revolutionaire Bewind, en de Rijksdag van Hongarije werd van Preszburg verlegd naar Pesth. Den 4den Januarij 1849 verliet Kossuth met het Hongaarsche leger de stad, - en daags daarna trokken Windischgrätz en Iellasjisj er binnen en den 7den werd Pesth in staat van beleg verklaard. Den 23sten April ontruimden de Oostenrijkers de stad, waarna zij door Dembinski bezet werd, zoodat eerstgenoemden haar uit Ofen bombardeerden. Na de capitulatie van Vilagos viel zij weder in handen van de Oostenrijkers. Vooral sedert hare vereeniging met Ofen neemt haar bloei van jaar tot jaar toe.