Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Peeters

betekenis & definitie

Peeters (Hendrik Barthel), een Vlaamsch dichter, geboren te Antwerpen den 26sten Februarij 1825, ontving onderwijs in de oude talen enz. te Mechelen en werd aldaar in 1844 aan het collége Pitzenburg hoogleeraar in het Grieksch en Latijn, alsmede in de Nederlandsche letterkunde. Later werd hij boekhandelaar en drukker te Antwerpen, was vervolgens werkzaam als corrector en handelsreiziger voor den boekhandel van Spittaels te Borgerhout, daarna voor dien van Casterman te Doornik, om zich eindelijk weder te vestigen als boekdrukker en boekverkooper te Borgerhout. Hij schreef: „Maria van Braband, tooneelspel in 5 bedrijven (1846)”, — „Ludwig Uhland (1846)”, — „De pleegdochter des kanoniks (1846)”, — Meibloesem, dichtbundel (1847)”, — „De bevelhebber van Vlissingen (1847)”, — „Koenraad van Opperbeek, geschiedkundig drama (1847)”, — „Willem de Gek (1848)”, — „Historische dramata (1849)”, — en „Inhuldiging van het standbeeld van Margaretha van Oostenrijk te Mechelen (1861)”. Ook in tijdschriften, jaarboekjes enz. leverde hij gedichten, verhalen en levensschetsen.