Pantheïsmus noemt men het gevoelen van hen, die God en de wereld als één geheel beschouwen. Het huldigt dus het monismus (de eenheidsleer) en onderscheidt zich daardoor van het dualismus (de tweeheidsleer), die God van de wereld scheidt. In meer bepaalden zin noemt men het pantheïsmus een zoodanig monismus, dat God met het heelal, — en cosmotheïsmus zoodanig monismus, dat het heelal met God vereenzelvigt.
Het staat tegenover het theïsmus, hetwelk een God aanneemt, die van het heelal verschilt, maar ook tegenover het atheïsmus, dat de leer verkondigt van een wereld zonder God, en tegenover het acosmismus, hetwelk die van een God zonder wereld verkondigt. Het beweert, dat God en de wereld beiden bestaan, maar dat zij één geheel vormen. Het erkent derhalve het bestaan van een God, maar niet van een God, die van het heelal onderscheiden is.
De pantheïst ziet overal en in alles de godheid. Vanini, als atheïst ter dood veroordeeld, raapte bij het verlaten van den kerker een stroohalm op en verklaarde, dat deze reeds voldoende was, om hem van het bestaan van God in de natuur te overtuigen. Daar het pantheïsmus het heelal als eenheid beschouwt en geenszins gedeelten van het heelal met God vereenzelvigt, moet men het niet verwarren met het polytheïsmus (veelgodendom), dewijl het God in de natuur opmerkt, maar deze niet tot God verheft, — evenmin met het naturalismus (natuurvergoding), omdat het wel God in het heelal opmerkt, maar dit niet in God erkent, — en ook niet met het pan-entheïsmus (het zijn van het heelal in God). Het strookt niet met het monotheïsmus of de leer van den éénen God, omdat deze óf eene wereld buiten God aanneemt, zooals het deïsmus en de Israëlietisch-Christelijke godsdienstleer, en derhalve dualistisch is, óf het bestaan eener wereld buiten God ontkent, weshalve men haar enkel als schijn moet beschouwen, zooals het idealismus der Indische wijsbegeerte en de Oostersch-Christelijke mystiek.
In de geschiedenis der wijsbegeerte vindt men het pantheïsmus in de dagen der Oudheid in de Indische Vedanta-wijsbegeerte, die de wereld als een uitvloeisel (emanatie) uit Brahma beschouwt, en bij de Grieken in de Eleatische school, vertegenwoordigd door Xenóphanes, die het al-één als God beschouwde, —voorts in de Neo-Platonische school, die de Oostersche emanatieleer met de Platonische leer der ideeën verbond. Gedurende de middeneeuwen heerschte het pantheïsmus in het Oosten bij de Mohammedaansche Arabieren en bij de Joodsch-Christelijke gnostici, — en in het Westen bij Scotus Erigena, bij de kettersche secten van Amalrich van Bena en David van Dinant en in de mystische theosophie van meester Eckart. Voorts vond het pantheïsmus begaafde voorstanders in Bruno en Vanini, en in de Italiaansche en Duitsche natuurlijke wijsbegeerte van Telesius en Paracelsus. In den nieuweren tijd trad Spinoza op als de schrandere en gemoedelijke verdediger van het pantheïsmus, en de stelsels der na hem verschenen pantheïsten rusten op de door hem gelegde wetenschappelijke grondslagen. Zie voorts onder Spinoza.