Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Padua (Padova)

betekenis & definitie

Padua, eene Italiaansche provincie, tot het gebied van Venetië behoorend, grenst in het noorden aan de provincie Treviso, in het oosten aan Venetië, in het zuiden aan Rovigo en in het westen aan Vicenza en Verona. Zij vormt eene alluviale vlakte, waarboven alleen de Euganeȉsche heuvels zich verheffen, en bevat talrijke rivieren, zooals: de Etsch, de Brenta met de Musone, de Bacchiglione met de Frassine enz., en kanalen, bijv. die van Battaglia, Pontelongo en Piovego, en telt op nagenoeg 38 geogr. mijl 364000 inwoners. Het voornaamste bedrijf is er de landbouw, want de bodem bezit er eene ongemeene vruchtbaarheid. Tot de belangrijkste voortbrengselen behooren er tarwe en maïs.

Er is niet veel bosch, en de veeteelt bekleedt er eene ondergeschikte plaats. Tot de takken van nijverheid behooren er: de vervaardiging van landbouwgereedschappen, tigchelsteenen, aardewerk, geweven stoffen, zijden garens, vilten hoeden, papier enz., alsmede: het bereiden van kalk, het malen van meel en het inleggen van vruchten. Deze provincie is doorsneden van de spoorwegen Venetië-Padua-Milaan en Padua-Bologna.

De evenzoo genoemde hoofdstad, eene der oudste steden van Italië, ligt in eene bekoorlijke vlakte aan de Bacchiglione en aan den Opper-Italiaanschen spoorweg. Daarenboven wordt zij doorsneden van talrijke kanalen, welke met genoemde rivier en met de Brenta in verband staan. Daarover zijn onderscheidene bruggen gelegd, en de kettingbrug over de Bacchiglione is de oudste in Italië (1829). Padua is door muren, bastions en eene breede gracht omringd; zij heeft 7 poorten, hoog-huizen en naauwe, slecht geplaveide, meestal met bogengangen versierde straten en fraaije, ruime pleinen. Het voornaamste plein is de groote, langronde Piazza Vittorio Emanuéle, met eene oppervlakte van 89000 Ned. el. In het midden van dit plein vindt men in een vijver een eiland met houtgewas, en aan zijn oever verheffen zich 78 standbeelden van beroemde mannen. Aan de westzijde van dit plein verrijst de Loggia Municipale, in 1863 in spitsboogstijl gebouwd, met de standbeelden van Dante en Giotto. Van de overige pleinen vermelden wij de druk bezochte Piazza delle Erbe, het middelpunt van het volksleven, met het Palazzo della Municipalità, — en de Piazza del Unita d’Italia, omgeven door prachtige gebouwen en versierd met het metalen ruiterstandbeeld van den Venetiaanschen condottiére Gattamelata, vervaardigd door Donatello.

Van de 47 kerken van Padua noemen wij: den dom, naar het ontwerp van Michele Angelo in 1552 gebouwd, maar niet voltooid; in zijne nabijheid bevindt zich het oude baptisterium met sierlijke fresco’s uit de school van Giotto, — de kerk del Carmine met de Scuola del Carmine, waarin zich fresco’s van Titiaan bevinden, — de kerk van San Agostino degli Eremitani uit de 13de eeuw, met fraaije schilderstukken van Mantegna, — en vooral de kerk van Santa Giustina, in 1521—1531 naar een ontwerp van Andrea Riccio verrezen, met een altaarblad van Paola Veronese, — benevens de vermaarde kerk van San Antonio, eene basiliek met 3 schepen en 7 koepels, 95 Ned. el lang, 34 Ned. el breed en 37 Ned. el hoog, met kostbare kunstwerken. Op de Piazza del Santo verheft zich voorts de Capella San Giorgio, in 1377 gesticht, met 22 fresco’s, gebeurtenissen uit het Nieuwe Testament voorstellende, en in hare nabijheid de Scuola del Santo met het oratorium, door Titiaan en zijne leerlingen versierd met 16 fresco’s uit de legende van den Heiligen Antonius. Andere merkwaardige gebouwen zijn er: het Palazzo della Municipalita uit de 13de eeuw, met eene groote gaanderij, wier bogen op marmeren zuilen rusten, en met den beroemden „salone”, eene vierkante zaal ter lengte van 81½ en ter breedte en hoogte van 27 Ned. el, met sterrekundige fresco’s van Miretto en anderen versierd, — het Palazzo del Capitano, — de Loggia del Consiglio, — de universiteit, — het Palazzo Giustiniani, — den nieuwen schouwburg, — het vermaarde koffijhuis Pedrocci, — het Palazzo Papafava, — het bisschoppelijk paleis, — en de gevangenis. — Padua is de zetel van een prefect, van een bisschop en van onderscheidene hooge ambtenaren, en telt omstreeks 45000, doch met de voorstad Bassanello en het stedelijk gebied 66000 inwoners. De van ouds vermaarde universiteit, in 1222 door Frederik II, volgens anderen in 1200 gesticht en in 1263 door paus Urbanus IV bevestigd, omvat 4 faculteiten en bezat in 1875 bij 52 leeraren meer dan 1200 studenten. De gewone kabinetten en verdere hulpmiddelen zijn aan deze universiteit verbonden. Voorts heeft men er een Koninklijk lycéum en gymnasium, een bisschoppelijk gymnasium, een seminarium, eene technische school, eene middelbare school en 7 andere opvoedingsgestichten voor meisjes en verschillende kloosters, twee kostscholen voor jongens, eene académie van kunsten en wetenschappen, eene Koninklijke universiteitsbibliotheek met 115000 deelen, eene stadsbibliotheek met eene verzameling van schilderijen (800 stuks), en verzamelingen van velerlei oudheden. Men heeft er een algemeen ziekenhuis, eene kraamzaal, een vondelingshuis, een krankzinnigengesticht, een blindeninstituut, een weeshuis, 3 bewaarscholen enz. Handel en nijverheid zijn er van weinig belang; maar men heeft er prachtige villa’s, vooral aan den weg naar Venetië.

Padua is volgens de sage door den Trojaan Antenor gesticht. In den tijd der oude Romeinen droeg deze stad den naam van Patavium; haar gebied strekte zich uit tot aan de Adriatische Zee en zij kon 20000 man in het veld brengen, zoodat zij in 302 zich met goed gevolg verweerde tegen een aanval van den Spartaanschen koning Cleónymus. In 224 vóór Chr. onderwierp zij zich aan de heerschappij der Romeinen. Zij werd een municipium en verhief zich door nijverheid en handel tot een hoogen trap van welvaart. De beroemde geschiedschrijver Livius aanschouwde er het levenslicht in het jaar 59 vóór Chr. In 413 na Chr. had zij van de Gothen onder Alarik veel te lijden, en in 421 bouwden de inwoners van Padua op het lagunen-eiland Rialto eene havenstad. Nadat zij in 452 door Attila verwoest, maar door Narses weder opgebouwd was, vernielden de Longobarden haar nogmaals in 610. Langzamerhand echter keerde de voormalige welvaart terug, terwijl zij eene groote mate van vrijheid genoot en door consuls en een senaat geregeerd werd.

Karel de Groote bragt haar onder de Frankische heerschappij, en later was zij afhankelijk van het Duitsche rijk. Nadat keizer Otto de Groote haar tot eene vrije stad verheven had, ontving zij een stedelijk bestuur met 2 consuls aan het hoofd. Onder Frederik Barbarossa voegde zij zich in 1164 bij den stedenbond van Lombardije, maar sloot in 1177 te Venetië een wapenstilstand met den Keizer, nadat zij in 1175 een podesta aan het hoofd van het stedelijk bestuur had geplaatst. Weldra echter bedreigden de podesta’s de zelfstandigheid der stad, vooral de podesta’s uit het geslacht Romano, en één van deze, Ezzelino III (1237—1256) was een dwingeland voor de burgers. In 1556 werd de stad door de Guelfen ingenomen. Wegens den naijver tusschen het volk en den adel werd de waardigheid van podesta wederom opgedragen aan ééne familie, namelijk aan het Huis Carrara. In 1311 gaf Padua zich over aan keizer Hendrik VII, en deze plaatste er Gerardo van Isola als stadhouder. De burgers van Padua werden echter in 1312 reeds weder afvallig van den Keizer, zoodat deze den Rijksban over hen uitsprak.

Zij verhieven in 1313 Niccoló en Obbizzo van Carrara tot bestuurders van den Staat en voerden bloedige oorlogen tegen Vicenza. In 1318 werd Jacopo van Carrara als capitano generale tot vorst van Padua benoemd, en die waardigheid bleef in zijn Huis tot in 1405. In laatstgenoemd jaar werd de stad door de Venetianen ingenomen, die prins Francesco met zijne beide zonen in 1406 te Venetië deden worgen en haar met hunne republiek vereenigde. In 1509 werd Padua vruchteloos belegerd door Maximiliaan I, in 1797 door de Franschen bezet en bij den Vrede van Campo Formio (17 October 1797) aan Oostenrijk afgestaan, doch bij den Vrede van Preszburg (26 December 1805) bij het nieuwe koningrijk Italië gevoegd. Bij den eersten Vrede van Parijs (30 Mei 1814) kwam de stad weder onder de heerschappij van Oostenrijk. Den 8sten Februarij 1848 had er eene gewapende volksbeweging plaats, die echter door de Oostenrijksche troepen gedempt werd; daarna bleef de universiteit tot 1850 gesloten. Door den Weener Vrede (3 October 1866) werd Padua met Venetië aan het koningrijk Italië toegevoegd.