Ouderling is in de meeste Protestantsche kerkgenootschappen de naam van leden der Christelijke gemeente, welke gekozen zijn om met den Ieeraar het opzigt te hebben over den broeder- en zusterkring en de geestelijke en stoffelijke belangen van dezen te bevorderen. De naam en de betrekking zijn ontleend aan de oudste oirkonde omtrent de eerste Christelijke gemeente te Jerusalem. Daar werden nqeqfivnqoo (oudsten of ouderlingen) aangesteld, en ook Paulus en Barnahas deden er verkiezen in de gemeenten, door hen onder de Heidenen gesticht.
Uit het oorspronkelijke Grieksche woord is de naam „priester” ontstaan, en het blijkt, dat aanvankelijk de ouderlingen ook met het leeraarsambt waren belast. De pligten der hedendaagsche ouderlingen zijn bij de onderscheidene Protestantsche kerkgenootschappen verschillend. In de Nederlandsche Hervormde Kerk luidt art. 25 van het „Reglement voor de Kerkeraden” aldus: Aan de ouderlingen is opgedragen: 1°. de behartiging van de belangen der openbare godsvereering; 2°. de bevordering van en het toezigt op het godsdienstonderwijs, naar het reglement op dit onderwerp; 3°. het medetoezigt op de leden der gemeente, inzonderheid door huisbezoek, zoowel, indien zij daartoe worden verzocht, in vereeniging met de predikanten, als afzonderlijk, naar plaatselijke regeling; 4°. ijverige medewerking met de predikanten in alles wat aan de Christelijke opbouwing der gemeente kan dienstbaar zijn.