Oranjeloges is de naam van staatkundige vereenigingen, door de Engelsch-Protestantsche partij in Ierland gevormd, om de R. Katholieken te bestrijden.
Toen tegen het einde der 18de eeuw de Engelsche belangen door de stichting van een Ierschen Bond werden bedreigd, vereenigden zich den 21sten September 1795 de kloekste Oranjemannen of Orangisten, zooals na de onderwerping van Ierland door Willem van Oranje (1690) de Protestantsche aanhangers des Konings genoemd werden, tot eene soort van genootschap, dat het overwigt der Protestantsche Kerk in Ierland en de bevestiging van het Huis van Hannover op den Britschen troon zocht te bevorderen. Tot de afdeelingen van dit genootschap, Oranjeloges genaamd, behoorden weldra de aanzienlijkste Protestanten en zelfs de Prinsen van het Koninklijk Huis, en de stichting der Groote Loge van Ierland was daarvan het gevolg.
Na de vereeniging van Groot-Brittanje met Ierland in 1800 verkreeg dat genootschap allengs grooter invloed. Zijne aanzienlijkste leden werden met gewigtige ambten en waardigheden bekleed en bragten hunne beginselen naar Engeland over, waar in 1808 de eerste Groote Loge te Manchester ontstond, die in 1821 verplaatst werd naar Londen. Intusschen openbaarde zich de werkzaamheid der Vereeniging geruimen tijd enkel in optogten, vergaderingen en eene vijandige houding jegens de R. Katholieken. Eerst bij de woelingen van O’Connell in Ierland aanvaardden de Oranjeloges een heftigen strijd tegen het R. Katholicismus in Engeland en Ierland, alsmede tegen alle vrijzinnigheid en verdraagzaamheid. Toch konden zij niet verhinderen, dat door de emancipatie der R. Katholieken een einde werd gemaakt aan het onbillijk overwigt der Protestanten in Ierland, waarna zij in botsing geraakten met de regéring en met de openbare meening.
Nadat in 1832 onder het Whigministérie alle staatkundige vereenigingen en ook de Oranjeloges ontbonden waren, bleven deze laatste toch bestaan en verwierven een groot aantal nieuwe leden, vooral onder de aanzienlijken des lands. De bisschop van Salisbury was praelaat en de hertog van Cumberland grootmeester der Orde. Deze telde in haren bloeitijd in Ierland 1500 en in Engeland 350 loges, terwijl men het aantal leden schatte op 300.000. Na den val der Whigs (November 1834) spanden de Oranjeloges al hare krachten in, om bij de verkiezingen, vooral in Ierland, de meerderheid te verkrijgen. Er werden groote vergaderingen gehouden en men beijverde zich zoo veel mogelijk om de regéring in ongelegenheid te brengen. Om die reden werd na het aftreden van het ministérie Wellington, toen de Whigs het bestuur weder aanvaard hadden, in het Parlement van 1836 door Hume, den leider der radicalen, het voorstel gedaan, om den toestand der Oranje-loges te onderzoeken, daar zij gevaarlijk waren voor de rust van den Staat. Dientengevolge scheidden 37 loges zich af van de hoofdloge.
De regéring sloot de leden der Oranjeloges uit van alle openbare ambten en bedieningen, en het werd aan alle militairen verboden, zich bij eene Oranjeloge aan te sluiten. Door deze krachtige maatregelen van het Lagerhuis bewogen, gaf de hertog van Cumberland het bevel tot ontbinding van alle loges. De Orangisten echter bleven bestaan; zij traden weder te voorschijn bij de repeal-beweging in 1842 en 1843, en ook na den dood van O’Connell was hun invloed gedurig zigtbaar, vooral bij de verkiezing van Parlementsleden in 1852. Ook in 1865 te Belfast en in 1868 te Ashton under Lyne heeft men nog bewegingen van Orangisten opgemerkt. Nadat echter de Protestantsche Kerk opgehouden heeft Staatstkerk in Ierland te zijn, heeft men weinig meer van hen vernomen.