Een verdienstelijk schrijver, geboren te Göttingen den 22sten Julij 1812, studeerde aldaar in de wijsbegeerte en in de regten, en kwam door zijn roman: „Studentenbilder, oder Deutschlands Arminen und Germanen (1835)”, uitgegeven onder den naam van Hermann Forsch, in botsing met de regéring, zoodat hij geen verlof kon bekomen, om zich aan de regtspractijk te wijden.
Eerst in 1842 verkreeg hij de verlangde vergunning, zoodat hij zich te Hoya aan de Weser kon vestigen. Vanhier vertrok hij als „Obergerichtsanwalt” en notaris naar Nienburg. Bij herhaling nam hij zitting in de Hannoversche Tweede Kamer, maakte zich verdienstelijk door eene regterlijke organisatie in vrijzinnigen geest te bevorderen en kwam tegen het ministerie Borries in verzet. In die dagen schreef hij het geschiedwerk: „Zur Geschichte des Königreichs Hannover von 1832—1860(1860—1862, 2 dln; 2de druk, 1868)”.
Na de gebeurtenissen van 1866 droeg hij door zijne „Trostgründe eines Hannoveraners über die preuszische Annexion” en door zijn „Tagebuch eines Annektirten” niet weinig bij om de gemoederen tot kalmte te stemmen. In 1867 zag hij zich gekozen tot lid van het Pruissische Huis van Afgevaardigden, en overleed te Nienburg den 16de Februarij 1870.
Zijn laatste werk is de roman: „Hundert Jahre, 1770—1870. Zeitund Lebensbilder aus drei Generationen (1870 , 9 dln)”. Van zijne overige geschriften vermelden wij: „Encyklopädie der Philosophie (1844)”, — „Pombal und die Jesuiten (1844)”, — „Allgemeine bürgerliche Proceszordnung für das Königreich Hannover (1852)”, — en „Der Weg zum Jahr 1866 (1869)”.