Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Opitz

betekenis & definitie

Opitz (Martin), een Duitsch dichter, die een aanmerkelijken invloed heeft gehad op de ontwikkeling der poëzij in zijn vaderland, werd geboren te Bunzlau den 23sten December 1597, bezocht de scholen aldaar en te Breslau , vervolgens het academisch gymnasium te Beuthen, bekleedde daarop de betrekking van huisonderwijzer bij de familie van Tobias Scultetus en gaf in 1618 zijn „Aristarchus” in het licht, waarin hij de verwaarloozing der Duitsche taal gispte.

Nadat hij voorts eenigen tijd de universiteit te Frankfort aan de Oder had bezocht, werd hij in 1619 onderwijzer der zonen van den geheimraad von Lingelsheim te Heidelberg en knoopte betrekkingen aan met onderscheidene jeugdige schrijvers. Van Heidelberg nam hij in 1620 de vlugt naar Holland, waar hij de gunst verwierf van Daniël Heinsius door het vertalen van diens „Lofzangen op Bacchus” enz. Voorts vertrok hij in 1621 naar Jutland, waar hij zijn „Trostgedicht in Widerwärtigkeit des Kriegs” vervaardigde, hetwelk eerst 13 jaren later werd uitgegeven.

In 1621 aanvaardde hij op aanzoek van Bethlen Gabor, vorst van Siebenbürgen, de betrekking van leeraar in de wijsbegeerte aan de hoogeschool te Weiszenburg. Hier schreef hij zijn gedicht: „Zlatna oder von Euhe des Gemüths” en maakte een aanvang met een onvoltooid gebleven werk over de oudheden van Dacië (Dacia antiqua).

Door heimwee gekweld, keerde hij reeds in 1623 naar Silézië terug en werd het volgende jaar raadsheer bij den hertog von Liegnitz en Brieg. Bij een bezoek te Weenen in 1625 werd hij voor een lijkdicht op aartshertog Karel door keizer Ferdinand II eigenhandig gekroond en later (1628) als Opitz von Boberfeld in den adelstand opgenomen.

Reeds in 1626 was hij als secretaris in dienst getreden van den beruchten Protestantenvervolger, graaf Karl Hannibal von Dohna, die hem in 1630 met een geheimen last naar Parijs zond, waar Opitz bekend werd met Hugo de Groot, wiens geschrift: „Over de waarheid van de Christelijke godsdienst” hij in Duitsche verzen overzette.

Na het overlijden van Dohna volgde hij in 1634 hertog Johann Christian von Brieg op zijne vlugt naar Pruissen en koos Dantzig tot woonplaats, waar hij na korten tijd door koning Wladislaus IV van Polen, aan wien hij een lofdicht gewijd had, tot secretaris en Poolsch Hofgeschiedschrijver werd benoemd. In die betrekking legde hij zich toe op de kennis der Sarmatische oudheden, hield zich daarenboven bezig met oud-Duitsche poëzij en gaf het „Annolied” met Latijnsche ophelderingen in het licht (1639), waarvan vervolgens het handschrift is verloren gegaan.

Hij overleed te Dantzig aan de pest den 20sten Augustus 1630. — Hij had door zijne geschriften en vooral door zijne aesthetische beginselen een verbazenden invloed op de letterkundige ontwikkeling der 17de eeuw in Duitschland. Merkwaardig uit dat oogpunt is vooral zijn werk: Von der teutschen Poeterei (1624 en later; laatste druk, 1876)”. Daarin beweert hij, dat de dichtkunst niets anders is dan eene verborgene theologie en dat zij niet alleen vermaken, maar ook onderwijzen moet. Zijne eigene gedichten, in zijn tijd uitbundig geroemd, vallen thans niet langer in den smaak. Intusschen zijn de werken van Opitz reeds bij zijn leven bij herhaling verzameld uitgegeven.

< >