Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Odenwald (Het)

betekenis & definitie

In het oud-Hoogduitsch Odowalt (Woest woud) is de middenste der 3 ketens van het gebergte ten oosten van de Bovenrijn en door dalen van het Schwarzwald (ten zuiden) en van den Spessart, den Vogelsberg en den Taunus (ten noorden) gescheiden. Het Odenwald heeft steile rotsgevaarten met boschrijke, koepelvormige toppen en verheft zich met schier loodregte wanden uit het dal van de Rijn, terwijl het oostwaarts langzaam afdaalt. Het vormt eene lage bergstreek, waar op eene basis van omstreeks 100 Ned. el de kruinen zich zelden hooger verheffen dan tot 500 Ned. el. De hoogste top is er de Katzenbuckel (628 Ned. el);— voorts heeft men er: den Seidenbuch (598 Ned. el), de Neunkirchener Hoogte, (591 Ned. el), den Krahberg (544 Ned. el) en den Melibocus (520 Ned. el).

De Otzberg, in het noordelijk gedeelte, verheft zich slechts 383 Ned. el boven het omringend gebergte. Het voorkomen van het Odenwald is in zijne verschillende deelen zeer verschillend : het bestaat in het westen uit kristallijn lei- en massagesteente, namelijk uit gneis, granietgneis, granuliet, groenleisteen, hoornblende- en diorietlei, alsmede uit schrijflei en marmer op enkele plaatsen, uit syeniet- en granietbeddingen. De eenvormigheid der gneislagen wordt voorts afgebroken door kwartshoudende porfiermassa’s. Het lage gedeelte ten noorden van Darmstadt bestaat uit doodliggend en de geheele oostelijke helft aan beide zijden van de Neckar uit bonten zandsteen, waaruit zich bij Heidelberg granietgevaarten verheffen. Ook heeft men aan de westelijke grenzen zechsteendolomiet, zich uitstrekkende tot aan de Wolfsbron bij Heidelberg, terwijl men muschelkalk aantreft bij Michelstad. Tot do uitbarstingsgesteenten behooren er palatiniet, basalt, trachiet en nepheliniet.

De dalen zijn er met löss bedekt, en aan zijn voet strekken tertiaire, diluviale en alluviale gronden zich uit. Deze zijn óf dor en woest, zooals tusschen Seligenstadt en Neu-Isenburg, óf zeer vruchtbaar, zooals aan de oevers van de Main en de Rijn. De toppen der kristallijne bergen zijn met bosch, vooral met eike- en beukeboomen begroeid, welke met weiden en bouwlanden afwisselen, en talrijke beken stroomen er langs de hellingen. De breede rug van het zandsteengebergte draagt daarentegen naaldboomen, en in de dalen ontspringen talrijke bronnen. Het prachtigst vertoont er zich de natuur aan den voet van het gebergte langs de Bergstraat; hier aanschouwt men fraaije wouden, doch ook ooft- en noteboomen, alsmede den wijnstok en den kastanjeboom.

Men heeft er eene vrij digte bevolking, en een goed onderhouden net van straatwegen bevordert er het verkeer en stelt de inwoners in gemeenschap met de nabijgelegene spoorwegen. Tot de rivierdalen behooren er die van de Neckar en de Main, van de Weschnitz en de Lauter enz. Vooral in het westelijk gedeelte heeft men schilderachfige plaatsen, welke door vele reizigers worden bezocht, zooals den Melibocus bij Zwingenberg, den Koningsstoel bij Heidelberg, Auerbach met de bouwvallen van een burgt, Frankenstein enz. benevens onderscheidene bevallige dalen. Het gebied van het Odenwald behoort grootendeels tot Hessen, het zuidelijke gedeelte tot Baden en het oostelijke tot Beijeren en Baden.

< >