Onder dezen naam vermelden wij:
Alexander Numan, een uitstekend Nederlandsch beoefenaar der veeartsenijkunde. Hij werd geboren te Baflo den 8sten December 1780, studeerde en promoveerde te Groningen in de geneeskunde, vestigde zich als geneesheer te Hoogezand, en werd in 1819 hoogleeraar aan de veeartsenijschool te Utrecht. Later werd hij directeur van deze inrigting, maakte zich in die betrekking hoogst verdienstelijk en overleed den 1sten September 1852. Hij was ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, kommandeur van die der Eikenkroon en lid van een groot aantal geleerde genootschappen. Van zijne geschriften vermelden wij: „Handboek der genees- en verloskunde van het Vee (1819; 4de druk, 1844)”, — „Veeartsenijkundig Magazijn (1827-1847, 6 dln)”, — „Verhandeling over de koepokken, zooals dezelve natuurlijk bij het rundvee voorkomen enz. (1831)”, — „Over den hoogen ouderdom, dien het paard bereiken kan (1843)”, — en onderscheidene vertalingen, benevens eene lange reeks van verhandelingen in tijdschriften.
Cornelis Star Numan, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Sappemeer den 2den Februarij 1807, in 1822 ingeschreven als student te Utrecht en zag weldra prijsantwoorden van zijne hand te Luik en te Gent bekroond, werd candidaat in de letteren en bepaalde zich toen bij de regtsgeleerdheid, terwijl hij met zijn vriend Hora Siccama in de jaren 1826 en 1827 het Utrechtsch Académieblad: „De gekortwiekte Faam” redigeerden. In 1830 schreef hij: „Het petitieregt van ingezetenen aan de Staten-Generaal gehandhaafd”. Voorts nam hij deel aan den Tiendaagschen Veldtogt en promoveerde na zijn terugkeer in de letteren en in de regten met proefschriften over Machiavelli. Weldra benoemden curatoren der hoogeschool te Groningen hem tot hoogleeraar in de regten, en hij aanvaardde deze betrekking den 11den December 1834 met eene redevoering; „De jure publico hac nostra aetate potissimum recte excolendo”, en 6 jaar later legde hij het rectoraat neder met eene redevoering: „De patrio jure consulto academica institutione informando”. In het jaar 1855 sprak hij bij eene dergelijke gelegenheid: „De disciplina quae in juris natura explicanda versatur etc.”, en overleed dan 9den Mei 1857. Van zijne geschriften vermelden wij: Eene voorrede vóór de „Inleiding tot de wetenschap van het Europésche volkenregt” van de Wal, en vóór de „Zede- en staatkundige toespraken” van Channing, — „Verslag over de bronnen van het Oud-Vaderlandsch regt, met betrekking tot de stad en provincie Groningen (1853-1854)” in de werken van het Utrechtsch Genootschap, — levensbeschrijvingen van Joan Melchior Kemper, van mr. jhr. Wicher van Swinderen, Alexander Numan, Tammo Sypkens en Ph.W. van Heusde, — en talrijke opstellen in tijdschriften. — Zijn zoon Oncko Wicher Star Numan, gepromoveerd in de regten in 1869 op een proefschrift, getiteld: „Cornelis van Bynkershoek, zijn leven en zijne geschriften”, is coramies-griffier van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.