Novellen, zijn constitutiën van de latere Romeinsche Keizers, die verschenen zijn na den Codex van Justinianus. Zij staan bekend onder den naam van „Novellae Constitutiones post Codicem”. Het onderwerp dier constitutiën is de verklaring van betwiste punten uit het oudere Romeinsche regt.
De eerste verscheen den 1sten Januarij 535; in hetzelfde jaar verschenen er nog dertig. De meesten, meer dan honderd, dagteekenen van vóór het jaar 545, waarin Tribonianus stierf. De laatste is van 565.
Eene officiële verzameling van de Novellen bestaat er niet: drie private verzamelingen er van zijn tot ons gekomen. Eene verkorting van 125 Novellen, in het Latijn overgebragt uit het Grieksch, waarin ze oorspronkelijk geschreven waren, vormt het zoogenaamde „Epitome Juliani”. Eene tweede collectie ontstond in het Grieksch onder Tiberius II (578—582); andere zijn van de hand van Justinus II en verscheidene zijn afkomstig van Justinianus.
Eene derde verzameling van Novellen bevat het zoogenaamde „Authenticum” of „Liber authenticorum”, kort na de vorige in het licht gekomen. De meeste Novellen hebben betrekking op het Staatsbestuur en de Kerk, enkele zijn opmerkelijk voor de beoefening van het private regt.
Iedere Novelle bevat den naam van den Keizer, van wien zij afkomstig is, en dien van hem, tot wien zij is gerigt; de opgaaf van de aanleiding of den inhoud; de sanctio, de reden der beslissing; de slotclausule, behelzende de beslissing zelve en de straf, op de overtreding van de constitutie gesteld, en ten slotte de onderteekening.
Justinianus had alle bevoegdheid tot uitlegging van de wet aan den regter ontzegd; bij twijfel over den zin der wet moest door eene „Consultatio anti sententiam”, eene raadpleging vóór het vonnis, eene authentieke interpretatie gevraagd worden, die dan door den Keizer bij eene Novelle gegeven werd.
Evenzeer verbood hij, om „Commentaren”, verklaringen, op zijne wetten te schrijven, daar zij anders hetzelfde lot zouden ondergaan als het „Edictum Perpetuum”, welk eenvoudig werk door de commentatoren met zooveel contoversen — twistvragen — was overstelpt, dat het geheele Romeinsche regt er onzeker door was geworden. De schrijvers van commentaren werden gestraft wegens valschheid en hunne geschriften moesten worden vernield. Het werk der commentatoren verrigtte de Keizer zelf door het uitgeven van Novellen.