Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Noordsche mythologie

betekenis & definitie

Noordsche mythologie noemt men het geheel der godsdienstige voorstellingen en sagen van die volken, welke vóór de invoering van het Christendom het noorden van Europa bewoonden, namelijk de Germanen, Finnen en Slawen, en in meer bepaalden zin de godsdienst der Germaansche bewoners van Skandinavië, gelijk deze in de letterkunde der oudNoordsche en IJslandsche sagen, inzonderheid in de liederen der „Edda” is bewaard. De hoofdtrekken daarvan zijn kortelijk de volgende: In den aanvang der tijden bestond er geen hemel of aarde, maar enkel eene woeste, ledige ruimte (Ginunga-gap). Aan het noordelijk uiteinde van deze ontstond Niflheim, het rijk der nevels en grimmige koude, en aan het zuidelijk uiteinde Muspelheim, het gebied des vuurs en des lichts. In Niflheim was eene bron (Hwergelmir), waaruit 12 rivieren ontsprongen.

Hoe meer deze zich van de bron verwijderden, des te meer verstijfden hare wateren, en zoo ontstonden rijp en ijs, die de noordelijke helft van Ginunga-gap vulden. Gekoesterd door de zachte lucht van het zuiden, begon het ijs te smelten, en zoo ontstond door de gemeenschappelijke werking van warmte en koude het eerste leven, de reus Ymir (eene verpersoonlijking van den chaos), den vader van het geslacht der Hrimthursen of reuzen. Desgelijks ontstond uit het ijs de koe Audumbla, met wier melk Ymir zich voedde. De koe zelve zorgde voor haar onderhoud door te likken aan stukken klipzout, en hierdoor ontstond Boeri, een schoon en sterk man, van wiens zoon Bör wederom Odin, Wili en We afstamden. Deze doodden den reus Ymir en de Hrimthursen verdronken in zijn bloed, met uitzondering van één, die de stamvader werd van een jonger reuzengeslacht. Uit het vleesch van Ymir schiepen Boeri’s kleinzonen de aarde, uit zijn bloed de zee, uit zijne beenderen de bergen, uit zijne tanden de steenen, uit zijn schedel den hemel, uit zijn haar de boomen en uit zijne hersens de wolken. Vonken, welke uit Muspelheim naar de aarde vlogen, plaatsten zij als zon, maan en sterren aan het uitspansel. Zoo ontstond de wereld, en het godengeslacht der Asen, met Odin aan het hoofd, verkreeg de heerschappij.

De aarde was rond en door eene diepe zee omgeven, wier strand (Iötoenheim) bestemd was tot verblijfplaats van de reuzen. Om zich tegen deze te beveiligen, bouwden zij van Ymir’s wenkbraauwen den burgt Midgard (Middenburgt). Aan het strand vonden Odin en zijne broeders 2 boomen, en uit deze schiepen zij de eerste 2 menschen, Ask en Embla. De opperste der goden (Odin) schonk aan deze de ziel en het leven, — Wili gaf hun het verstand en gevoel, en We het spraakvermogen, het gehoor en het gezigt. De drie godenbroeders bleven vervolgens hunne wereldschepping voortzetten; zij plaatsten aan den hemel de bestuurders van zon en maan, die op wagens gezeten zijn en door reusachtige wolven vervolgd worden, welke hen gedurig dreigen te verslinden (zons- en maansverduistering). Ook de Nacht (Not) en de Dag (Dag) werden als goddelijke wezens aan het uitspansel geplaatst, om met hunne snelle paarden in ieder etmaal om de aarde te rijden. Als verblijfplaats voor hen zelven deden de Asen in het hemelgewest Asgard (Asenburgt) verrijzen met een twaalftal godenzalen, het Idaveld, waar zij hunne gastmalen en kampspelen met de Inheriar (in den strijd gevallen helden en koningen) hielden, het gouden paleis Walhalla, het heiligdom Wingolf, en de geregtsplaats voor goden en menschen onder den wereld-esch Ygdrasil — het beeld van het heelal en van het leven des heelals. Asgard was met de aarde (Midgard) door de brug Bifrost (den regenboog) verbonden.

In het algemeen kent de Noordsche mythologie 12 oppergoden en evenzoovele godinnen. De eersten zijn, behalve Odin, den vader der goden en den oudste der Asen, zijne zonen Thor, de Donderaar, en Baldr, de god des lichts en der schoonheid, — voorts Niord, de beheerscher der zee, en zijn zoon Freyr, de zonnegod, de oorlogsgod Tyr en de god der dichtkunst Braga, de bewaker der hemelbrug Heimdal, de zwijgende, krachtige Widar, de boogschutter Wali, en eindelijk Uller, de stiefzoon van Thor, en Forseti, de god des vredes. — De voornaamste godinnen zijn: Frigga (de gemalin van Odin), Freya (de godin der liefde), Iduna, (de echtgenoote van Braga en de godin der onsterfelijkheid), en Nanna (de vrouw van Baldr). Tot de godinnen van lageren rang behooren: de Walkyriën of schitterend schoone strijdgodinnen, — de Nornen of noodlotsgodinnen, en de Fylgjoer of beschermgodinnen der menschen. Niet tot het geslacht der Asen, maar tot de vrienden van Odin behoort Loke, de schoone, maar boosaardige vuurgod, aan wien zijne vrouw, uit het geslacht der Reuzen, 3 monsters schonk, namelijk: Hel of Hela, de godin des doods, den wolf Fenrir en de aardomkronkelende Midgardslang (Jormungandur). Ook de zeegod Aegir en zijne gemalin Ran behoorden niet tot den kring der Asen. Zie voorts onder Asen, Asgard enz.

Men vindt alzoo in de Noordsche mythologie het geloof aan een persoonlijk voortbestaan na den dood, waarbij de gesteldheid van den overledene bepaald wordt door de wijze, waarop hij gestorven is. Slechts zij, die als helden op het slagveld sneuvelden, zagen zich in Walhalla, het verblijf der zaligen, opgenomen, en de overigen werden vervoerd naar het gebied van Hela, dat onder den naam van Helheim zich in Niflheim aan het uiteinde van Iötoenheim uitstrekte en door eene rivier was omringd. Over den wereldbrand en de wereldvemieuwing raadplege men het artikel Asen.

< >