Nijlmeren of Bronnen van de Nijl. Reeds op de kaart van den Alexandrijnschen geograaf Ptólemaeus vinden wij de Nijl voorgesteld als ontspringende uit 2 groote meren, welke onder den evenaar gelegen zijn. Eén van deze draagt den naam van Meer der Watervallen en het andere dien van Meer der Krokodillen. Eerst in den jongsten tijd is door de ontdekkingen van Speke, Baker, Stanley enz. de juistheid van die voorstelling boven allen twijfel verheven.
Het is gebleken, dat de Nijl de afvoerrivier is van het Oekerewe (Victoria Nyansa) en van het Mwoetan- of Loetan-(Albert Nyanza)-meer. Het eerste werd den 4den Augustus 1858 aan zijn zuidelijk uiteinde, bij Moeansa, door Speke ontdekt en vervolgens door dezen en Grant in 1861—1862 verder onderzocht, en eindelijk door Stanley van Januarij tot Mei 1875 langs zijnen geheelen oever bevaren. Het strekt zich uit van 0J45' N. B. tot 2°50' Z. B. en van 31°30' tot 35° O. L. van Greenwich, verheft zich volgens Stanley 1160 en volgens Speke 1140 Ned. el boven de oppervlakte der zee, en heeft met zijne talrijke eilanden eene uitgebreidheid van 1525 geogr. mijl (ruim 21/2 maal zoo groot als Nederland). Terwijl de westelijke oever, door Karagwe en Oeganda begrensd, meerendeels vlak en de noordelijke hier en daar moerassig is, ontwaart men op den oostelijken zoom hooge bergen, die zich in den Madsjta ter hoogte van meer dan 2100 Ned. el verheffen. Het Oekerewemeer wordt door onderscheidene rivieren gevoed, en de aanzienlijkste van deze is de Sjimijoe, welke uit het zuiden komt. Uit het oosten komen de Roeana, Mara, Mori, Gori en Jagama, en de grootste uit het westen is de Kitangoele (Kagera). De afvoerrivier, door Speke den 28sten Julij 1862 ontdekt, ligt op den noordelijken oever in het landschap Oesoga en heeft den naam van Victoria-Nijl ontvangen. Zij komt uit de Napoleonbaai en vormt aanstonds bij het verlaten van het meer de Riponwatervallen, welke 4 Ned. el hoog zijn Als eene diepe rivier met eene breedte van 550—650 Ned. el, zoodat zij zelfs voor den „Great-Eastern” bevaarbaar zou wezen, zet zij, gedeeltelijk met riet begroeid, haren loop voort in eene noordwestelijke rigting en verbreedt zich op 1°30' tot een meer, dat in 1874 door Long bevaren en met den naam van Ibrahim pasjameer bestempeld werd.
Tusschen de bergen van Oenjoro vervolgt nu de Victoria-Nijl verder haren weg, erlangt op 2°15'N. B., bij de Karoemawatervallen, eene westelijke rigting, vormt op 32° O. L. van Greenwich de Murchisonwatervallen en stort zich uit in het noordoostelijk uiteinde van het Mwoetanmeer. Enkel het zuidwestelijk gedeelte van dit laatste is nog niet naauwkeurig bekend. Hoe ver het zich uitstrekt naar het zuidwesten, werd nog niet met juistheid bepaald, — in elk geval tot aan den evenaar, terwijl zijn noordelijk uiteinde gelegen is op 2°28' N. B. Baker bereikte het den 14den Maart 1864 op 1°20' N B. bij Vacovia en zag van eene verhevenheid (460 Ned. el hoog) ten westen der uitgestrekte watervlakte bergen ter hoogte van 3000 Ned. el. Volgens hem ligt dat meer 830 Ned. el boven de oppervlakte der zee.
Na dien tijd werd deze plas tot in 1876 door geen Europeaan bezocht, en nog altijd koesterde men eenigen twijfel, of de Nijl aldaar ontsprong. Toen de Egyptische regéring in 1874 den Engelschen kolonel Gordon met de verovering der landen aan den bovenloop van de Witte Nijl en aan de Nijlmeren belastte, werd aanstonds het voornemen opgevat, om het Mwoetanmeer naauwkeuriger te onderzoeken; doch eerst in 1876 gelukte het aan een officier van Gordon, aan den Italiaan Romolo Gessi, de Bahr el Dsjebel op te varen, hare komst uit het Mwoetanmeer te bevestigen en dit laatste, met uitzondering van het zuidwestelijk gedeelte, langs den oever te onderzoeken. Volgens Gassi strekt het zich uit tot 0°35' N. B., doch het zuidelijk uiteinde ligt ongetwijfeld digter bij den evenaar, daar reeds vóór Gassi de Amerikaan Stanley het den llden Januarij 1875 bereikte op 0°25' N. B. Volgens de jongste mededeelingen is het 227 Ned. mijl lang en 97 breed. Liggen ook nog vele bijzonderheden omtrent de Nijlmeren in het duister, toch zijn wij zoover gekomen, dat men het 17 eeuwen-oude Nijlbronnenraadsel als opgelost mag beschouwen. Wil men echter eene der rivieren, welke zich in het Oekerewemeer uitstorten als de bron van de Nijl beschouwen, dan komt die eer toe aan de Sjimijoe, welke op 5°Z.B. in Oenjamwesi ontspringt.