Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Nijhoff

betekenis & definitie

Nijhoff. Onder dezen naam vermelden wij:

Isaak Anne Nijhoff, een verdienstelijk Nederlandsch geschiedkundige. Hij werd geboren te Arnhem den 26sten Julij 1795, ontving zijne opleiding te Gorinchem en te Leeuwarden en vestigde zich als boekhandelaar in zijne geboorteplaats, waar hij met velerlei wetenschappelijke commissiën en sedert 1829 met het inventariséren van onderscheidene Geldersche archieven werd belast. Voor het ordenen van dat te Culemborg ontving hij van den Koning de groote goude medaille van verdienste. Reeds in 1816 werd hij provinciaal archivaris van Gelderland en bekleedde die betrekking tot aan zijn dood, op den 20sten Junij 1863. Hij schreef een aantal schoolboekjes over reken- en aardrijkskunde, „Wandelingen in een gedeelte van Gelderland (1820 en later)”, — „Kort overzigt der Algemeene Geschiedenis van Pölitz (1823)”, — „Statistieke beschrijving van Gelderland (1826)”, — „Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland enz. (1851—1862, 6 dln)”, — „De vrede, in 1648 te Munster gesloten, herdacht in Nederland (1848)”, — „Het klooster Bethlehem of Bielheim bij Doetinchem (1853)”, — „Arnhem en zijne omstreken (1854)”, — en sedert 1837 was hg redacteur en uitgever van de „Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde '(13 dln)”, alsmede redacteur van den „Gelderschen Volksalmanak”, en leverde een groot aantal opstellen in tijdschriften. De senaat der hoogeschool te Groningen benoemde hem eershalve tot doctor in de regten.

Paulus Nijhoff, een zoon van den voorgaande en desgelijks een verdienstelijk geschied- en oudheidkundige. Hij werd geboren te Arnhem den Augustus 1821, ontving zijne opleiding in den boekhandel van Johannes Müller te Amsterdam, werd in 1849 adjunctarchivaris en na den dood zijns vaders archivaris van Gelderland, terwijl hij tevens de betrekking van stedelijk archivaris van Arnhem waarnam. Hij ordende de archieven te Nijmegen, Hattem, Doesborgh en Doetinchem, van de heerlijkheid Almelo, van het Huis Keppel enz. en overleed den 22sten November 1867. Hij schreef: „Een Geldersch reisje(1848)”, —„Bericht aangaande het oud archief der stad Nijmegen (1849)”, — „De Heeren en de heerlijkheid Keppel (1853)”, — „Bijdrage tot de geschiedenis van het voormalig Hof van Gelderland (1855)”, — „Het voornaamste uit de geschiedenis van Gelderland (1857, 2 dln)",— „ Catalogus van de openbare bibliotheek te Arnhem (1858)”, — „Tijdrekenkundig register van oorkonden in het archief van Hattem (1160)”, — „Schets der lotgevallen van het Burger-Kinderen-Weeshuis te Nijmegen (1860)”, —,, Inventaris van het oud archief der gemeente Arnhem (1864)”, — „Inventaris van het oud archief der gemeente Doesburg (1865)”, — „Kort overzicht van het oud provinciaal archief van Gelderland (1865)”, — en „Inventaris van het oud archief der gemeente Doetinchem (1867)”, benevens opstellen in tijdschriften.

< >