Onder dezen naam vermelden wij:
Johann Gottlieb of Amadeus Naumann, een verdienstelijk Duitsch componist, geboren te Blasewitz bij Dresden den 17den April 1741.
Hij vergezelde een Zweedsch virtuoos naar Italië en genoot er het onderwijs van den beroemden Tartini. Nadat hij te Napels en Bologna zijne studiën had voortgezet, vestigde hij zich als muziekonderwijzer te Venetië en bragt er zijne eerste opera’s ten gehoore. In 1765 werd hij keurvorstelijk kerkcomponist te Dresden, volbragt nog 2 reizen naar Italië, waar zijne opera’s: „Achilles auf Skiros”, — „Soliman”, — „Hypermnestra”, — „Armida” enz. met bijval werden ontvangen, en ontving eene uitnoodiging, om te Berlijn de betrekking van kapélmeester te aanvaarden. De Keurvorst van Saksen echter bewoog hem om te Dresden te blijven, door hem tot kapélmeester en later tot opperkapélmeester te benoemen. In 1780 vertrok hij op aanzoek van den Koning van Zweden naar Stokholm, waar hij zijne beste opera, „Cora” getiteld, componeerde, en bragt in 1785 te Kopenhagen de opera „Orpheus” op het tooneel. Hij vervaardigde voorts vele andere compositiën, en overleed te Blasewitz den 23sten October 1801.
Johann Friedrich Naumann, een verdienstelijk ornitholoog. Hij was geboren te Ziebigk bjj Köthen den 14en Februarij 1780, en werd hoogleeraar en inspecteur van het ornithologisch muséum van den hertog von Anhalt-Köthen. Hij overleed in zijne geboorteplaats den 15den Augustus 1857. Zijn merkwaardigst geschrift is getiteld: „Naturgeschichte der Vogel Deutschlands (1822-1844, 12 dln)”, met vervolgen van Blasius, Baldamus en Sturm (1851-1860). Naumann vervaardigde zelf de afbeeldingen en graveerde er ongeveer 500 in koper.
Karl Friedrich Naumann, een uitstekend aard- en delfstofkundige en een zoon van den vóórlaatste. Hij werd geboren te Dresden den 30sten Mei 1797, studeerde te Freiberg, Leipzig en Jena, ondernam in 1821-1822 eene geognostische reis naar Noorwegen, werd in 1823 privaatdocent in de mineralogie te Jena, in 1824 hoogleeraar te Leipzig, en in 1826 professor in de kristallographie en geognosie te Freiberg. In 1842 ging hij als hoogleeraar in de aard- en delfstofkunde naar Leipzig, werd in 1872 emeritus, en overleed te Dresden den 26sten November 1873.
Van zijne geschriften vermelden wij: „Beiträge zur Kenntnis Norwegens (1824, 2 dln)”, — „Lehrbuch der Krystallographie (1830, 2 dln)”,— „Elemente der Mineralogie (1846; 9de druk 1874)”, — „Lehrbuch der Geognosie (1850 854, 2 dln; 2de druk 1857 1872)”, — en „Ueber den Quincunx als Grundgesetz der Blattstellung (1845)”. Ook leverde hij met Cotta eene groote geognostische kaart van het koningrijk Saksen.
Emil Naumann, een voortreffelijk componist en schrijver over muzikale onderwerpen. Hij werd geboren te Berlijn den 8sten September 1828 en oefende zich onder de leiding van Mendelssohn-Bartholdy. Voorts schreef hij de oratoria: „Christus der Friedensbote (1848)”, en „Die Zerstörung Jerusalems”, alsmede de opera’s: Judith” en „Mühlenhexe”, enz. Van zijne geschriften vermelden wij: „Ueber Einführung des Psalmgesangs in der evangelischen Kirche (1856)”, — „Die Tonkunst in der Kulturgeschichte (1869 1870)”, — „Deutsche Tondichter von Seb. Bach bis auf die Gegenwart (1871; 3de druk 1875)”, — en „Italienische Tondichter von Palestrina bis auf die Gegenwart (1876)”.