Mormonen of Latter-Day Saints (Heiligen van den Jongsten Dag) is de naam van eene godsdienstige secte in Noord-Amerika, aldaar gesticht door Joe Smith, die den 23sten December 1805 te Sharon in den Staat Vermont geboren werd. Nadat hij in den Staat New-York allerlei bedrijven uitgeoefend en zich ook met goudgraven bezig gehouden had, groef hij in 1823, op grond eener aankondiging van een Engel, in den heuvel Cumorah bij Palmyra naar „heilige messingplaten”, welke hij op aanwijzing van dien godsgezant den 22sten September van dat jaar ontdekte, doch wier bestemming hij eerst den 23sten September 1827 aan het licht mogt brengen. Zij waren bedekt met een schrift, hetwelk hij niet kon lezen. In de kist echter, welke die platen bevatte, bevond zich eene wonderbril, Urim en Thummim genaamd, voorzien van doorzigtige gesteenten in plaats van glazen, en deze bril stelde Smith in staat, om de geheimzinnige woorden te ontcijferen, welke hem zelfs inlichtingen gaven omtrent de toekomst.
In 1830 gaf Smith met hulp van Martin Harris en vervolgens ook van Oliver Cowdery eene Engelsche vertaling van die opschriften in het licht onder den titel van „The book of Mormon”. Dit werk is verdeeld in 15 boeken en vermeldt in eene soort van bijbeltaal, hoe ten tijde van Zedekia, koning van Jerusalem, een vrome Israëliet, Lehi genaamd, met zijn gezin uit Palaestina naar Amerika vertrok en hier zijne zonderlinge reisavonturen, alsmede de openbaring, die hij met betrekking tot de toekomstige lotgevallen van zijn volk en van het menschelijk geslacht ontvangen had, in messingplaten griffelde. Sommige van zijne zonen, onder welke zich Laman bevond, verspreidden zich in de wildernis en werden de hoofden van onderscheidene stammen. Doch de nakomelingen van zijn zoon Nephi waren reeds eeuwen vóór den aanvang onzer jaartelling goede Christenen, in het bezit van den doop en van andere Christelijke gebruiken. De priesterlijke waardigheid en de messingplaten bleven erfelijk in het geslacht van Nephi.
Daaraan verscheen ook de verrezene Christus, koos uit de leden van dat geslacht 12 apostelen, die in korten tijd het geheele land tot het Christendom bekeerden, en stelde het avondmaal in. Toen in het begin der 4de eeuw de Kerk ten gevolge van oorlogen en verdeeldheden in verval kwam, verscheen in 384 Morman (wiens naam meer goed beteekent), een dapper krijgsman en een vroom Christen, en verdreef de door God gevloekte Lamanieten naar Zuid-Amerika. Zij keerden echter omstreeks het jaar 400 terug en de Nephieten bezweken voor hun zwaard. Moroni, de zoon van Mormon, voltooide in 420 de geschiedenis van zijn volk op de messingplaten en vermeldde uitdrukkelijk Joe Smith als haren toekomstigen ontdekker.
Hoewel de bijbel van Smith eigenlijk — zooals met groote waarschijnlijkheid werd aangetoond — niets anders was dan een geschiedkundige roman, door zekeren Davison vervaardigd en als handschrift door den boekdrukker Sidney Ridgon, een der ijverigste aanhangers van Smith, aan dezen ter hand gesteld, toch vond de nieuwe profeet bij velen geloof en organiseerde den 6den April 1830 de secte tot eene gemeente te Fayette, een stadje in het graafschap Seneca in den Staat New-York. Kort daarna trok deze secte, welke reeds honderde leden telde, naar Ohio, werd in 1833 vanhier verdreven en begaf zich naar het graafschap Clay in het westen van den Staat Missouri en stichtte er de „Voorraadschuur des Heeren (Lord’s Store-house). De onverdraagzaamheid der Mormonen gaf echter weldra aanleiding tot botsingen en tot hunne verbanning uit het graafschap, en na een kort vertoef in County Caldwell spoedden zij zich naar Illinois, waar zij in het graafschap Hancock in 1840 de stad Nauvoo bouwden met 2100 huizen en een fraaijen tempel volgens een door Smith in een visioen aanschouwd modél. Bij de gestrenge tucht, die er gehandhaafd werd, verhief zich de stad weldra tot een hoogen trap van welvaart. Doch ook hier ontstonden vijandige botsingen met de overige inwoners des lands, en in 1846 barstte er een openbare oorlog uit, waarin Smith sneuvelde, terwijl Nauvoo in een puinhoop herschapen werd. De Mormonen trokken daarna langs hoogst moeijelijke paden over het Rotsgebergte naar het verre westen en vestigden zich aan het Groote Zoutmeer (Salt-Lake), waar zij den reeds in 1850 als territorium erkenden Staat Utah stichtten, die zich bij de gunstige ligging zijner hoofdstad, Great Saltlake City, een station voor de naar Californië trekkende karavanen, bij gestrenge orde en ongemeene vlijt, alsmede door de uitbreiding van de Mormonenleer, waardoor telkens nieuwe kolonisten derwaarts stroomden, zeer voorspoedig ontwikkelde. De regéring der Unie had den opvolger van Smith als profeet, namelijk Brigham Young, wegens zijn grooten invloed tot gouverneur van het territorium benoemd, waarna het Congrès hem 20000 dollars voor de stichting van openbare gebouwen en 5000 dollars voor die eener bibliotheek toekende. Eene Congrès-acte van 7 September 1850 regelde voorts de verhouding van de Mormonen tot de Unie.
Niettemin kwamen laatstgenoemden bij herhaling tegen de ambtenaren der Unie in verzet en dwongen deze de hoofdstad te verlaten. De Unie benoemde daarop in 1857 A. Cumming tot gouverneur in plaats van Brigham Young en zond hem met 2500 man naar Utah. De expeditie ontmoette echter wegens het gevorderde jaargetijde vele zwarigheden en moest in het volgende jaar met nieuwe manschappen versterkt worden. Na een gevecht op 15 Februarij 1858 werden er onderhandelingen gevoerd. Men verleende aan de Mormonen eene algemeene amnestie, en in Junij werd Young in zijne waardigheid als gouverneur hersteld.
De voltooijing van den Pacific-spoorweg, die het te voren van de wereld afgezonderde Utah toegankelijk heeft gemaakt, dreigt evenwel de vereeniging der Mormonen te ontbinden. Sedert 1874 zijn van de zijde der Unie stappen gedaan om de veelwijverij af te schaffen en de hoofden der kolonie verantwoordelijk te stellen voor gepleegde moorden. Brigham Young eindelijk peinsde op eene nieuwe verhuizing, maar het scheen, dat hij geene geschikte plaats voor zijne werkzaamheid kon ontdekken. Hij overleed in Augustus 1877 en werd niet aanstonds door een opvolger vervangen, terwijl het bestuur in handen kwam van twaalf apostelen.
De geloofsleer der Mormonen vormt geen stelselmatig geheel. De afzonderlijke leerstellingen zijn ontstaan door den gemeenschappelijken arbeid van J. Smith, Sidney Rigdon, Parley P. Pratt en Orson Pratt, en zij werden in lateren tijd vermeerderd door Brigham Young. Stuiptrekkende geestesvernieuwingen (revivals) en openbaringen (revelations of God) vormen de grondslagen van de „rots”, waarop het geloofsgebouw der Mormonen is verrezen. De hoofdbronnen hunner leer zijn het reeds vermelde „Boek van Mormon” en het „Boek der leer en der verbindtenissen (The book of doctrine and covenants)”, benevens eene reeks van godgeleerde en stichtelijk-opvoedkundige werken. Daarin is ontleend aan het Boeddhaïsmus de leer der zielsverhuizing en der vele werelden, — aan de Grieksche en Romeinsche fabelleer het bestaan van vele goden, — aan den Islam de veelwijverij en het verbod van geestrijke dranken, — aan het Heidendom het geloof aan tooverij en aan goede en booze geesten, — aan het orthodoxe Christendom het geloof aan wonderen en aan de uitdrijving des duivels, — en aan het Mozaïsmus de theodemocratie. Hunne leer is vol tegenstrijdigheden, en de omstandigheid, dat een gedeelte van de door Smith gevonden platen nog niet ontzegeld is, geeft gelegenheid tot wijzigingen in de toekomst. De tegenwoordige geloofsbelijdenis der Mormonen bestaat uit 14 artikelen. Zij werd in 1849 vastgesteld, wijkt in vele opzigten af van die van Smith en behelst het volgende: wij gelooven: 1. aan God, zijn zoon Jezus Christus en den Heiligen Geest, — 2. dat de menschen wegens hunne eigene zonden en niet wegens de overtreding van Adam gestraft zullen worden, — 3. dat door middel van den zoendood van Christus alle menschen door gehoorzaamheid aan het Evangelie verlost kunnen worden, — 4. aan Jezus Christus, aan de boete en aan den doop bij onderdompeling tot vergeving der zonden, aan de gemeenschap van den Heiligen Geest door oplegging der handen en aan het avondmaal, — 5. dat de menschen van God geroepen moeten worden door ingeving en handoplegging van hen, wier ambt het is het Evangelie te prediken en de Sacramenten uit te deelen, — 6. aan eene dergelijke kerkinrigting als die der eerste gemeente, met apostelen, profeten, herders enz., — 7. aan de krachten en gaven van het eeuwig evangelie, aan de gave des geloofs, aan de geesten enz., — 8. aan het in den Bijbel opgeteekend woord van God en tevens, dat dit in het boek Mormon en in alle goede boeken is bevat, — 9. aan alles wat God geopenbaard heeft en ook nu nog openbaart, en wij koesteren de overtuiging, dat Hij nog belangrijke dingen met betrekking tot zijn Koningrijk openbaren zal, — 10. dat Israël verzameld moet worden, aan de oprigting van Sion op het westelijke vasteland, aan het Duizendjarig rijk van Christus op aarde en aan de vernieuwing van deze onze woonplaats tot de heerlijkheid van het Paradijs, — 11. aan de opstanding des vleesches, hoewel zij, die niet in Christus geboren worden, eerst zullen opstaan na het Duizendjarige rijk, — 12. dat wij het regt hebben God naar de inspraak van ons geweten te aanbidden, — 13. dat wij aan koningen en overheden gehoorzaamheid schuldig zijn, — en 14. dat wij regtvaardig, waarheidslievend, kuisch, welwillend, deugdzaam en opregt moeten zijn en aan alle menschen weldadigheid moeten bewijzen. — God is volgens de Mormonen geen geest; hij heeft een stoffelijk ligchaam en eene menschelijke gedaante.
Naast Hem zijn onderscheidene anderen goden werkzaam. De veelwijverij werd reeds in 1838 bij hen ingevoerd, later weder afgeschaft, doch eindelijk door Brigham Young, nadat hij daaromtrent volgens zijne verzekering eene openbaring ontvangen had, als grondwet afgekondigd en tevens als een heilmiddel voorgesteld, omdat de kinderen der geesten op aardsche ligchamen of tabernakels wachten, om tot een hoogeren trap van volkomenheid op te klimmen. Zonder veelwijverij is volgens hem geene verheffing of verlossing van den mensch mogelijk. Men kan zich met eene vrouw laten „verzegelen” voor tijd en eeuwigheid en ook slechts voor den leeftijd. Echtbreuk wordt gestreng gestraft, en huizen van ontucht zoekt men er te vergeefs, omdat het de pligt is van eiken Mormoon in het huwelijk te treden en de bevolking te vermeerderen. Doch aan hun huwelijk ontbreekt de zedelijke wijding, en de kinderen zijn naar het oordeel van deskundigen zwak naar ligchaam en geest. Het aantal vrouwen, dat iemand neemt, hangt af van zijne inkomsten en van zijn rang in de hiërarchie. De eerste president heeft er 19.
De kerkelijke organisatie is juist geschikt, om de aanhangers dezer secte tot volkomene onderwerping te noodzaken. Het priesterschap is bij de Mormonen bekleed met een goddelijk en onfeilbaar gezag, en men beschouwt het als eene doodzonde, eene andere meening te hebben dan de priester koestert. Na eene voorafgaande wijding door Johannes de Dooper, die hiertoe met Petrus, Jacobus en Johannes den 15den Mei 1825 van den hemel nederdaalde, schiep Joe Smith de instelling der priesterorden. Deze is gesplitst in 2 afdeelingen, namelijk de hoogere van Melchisedek en de lagere van Aäron. Tot de eerste behooren het presidentschap (5 leden), het collegie der Twaalf Apostelen, die een reizenden hoogen raad vormen, het Collegie der Hoogepriesters (een onbepaald aantal), het Collegie der Zeventig (reizende predikers) en het Collegie der Oudsten. De presidenten zijn benoemd voor levenslang en de overigen voor een half jaar, maar zij kunnen herkozen worden. De priesters van Aäron vormen de tweede afdeeling; deze bevat de gewone priesters, de leeraars en diakenen. Zij zijn onderworpen aan bisschoppen, aan wie ook de burgerlijke regtspleging ter eerste instantie is toevertrouwd.
Zij zorgen voor de openbare eeredienst, voor de stoffelijke aangelegenheden der Kerk, voor het inzamelen der tienden, voor het armwezen, voor de verdeeling der arbeidskracht enz. De priesters dragen geen onderscheidend gewaad. Naast die kerkelijke ligchamen bevindt zich de vereeniging der Danieten, eene geheime politie in dienst der Kerk. Men beschuldigt deze niet zonder grond van onderscheidene moorden, en hierdoor wordt de afkeer versterkt, welke men in Noord-Amerika van de Mormonen koestert. Nog altijd echter worden zendelingen der Mormonen naar alle oorden der wereld uitgezonden, om aanhangers te werven, en zij verschijnen ook wel in ons Vaderland. In Duitschland is het hun niet geoorloofd openlijk op te treden. Het aantal Mormonen op onze aarde wordt geschat op 160000, van welke zich 100000 in Amerika bevinden. Hunne eeredienst bestaat in het uitdeelen der genademiddelen (doop, avondmaal en handoplegging) en in de prediking; daarbij worden schrikwekkende eeden gevergd.
In Utah heeft de voorbeeldige ijver der Mormonen woestenijen in vruchtbare akkers herschapen, maar de grondslagen van hunne godsdienst, hun kerkelijk bestuur en het optreden van hunne leiders druischen zoo sterk in tegen de Noord-Amerikaansche staatsregeling, die aan de ingezetenen vrijheid van persoon en eigendom waarborgt, dat men er over verbaasd moet staan, dat de kolonie der Mormonen bij de gedurig ondervondene botsingen nog niet vernietigd is. Met betrekking tot het bestuur en de leer van de gemeente der Mormonen worden intusschen na het sterven van den laatsten president Brigham Young noodlottige scheuringen verwacht.