Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Moltke

betekenis & definitie

Moltke (Von) is de naam van een adellijk geslacht in Mecklenburg, hetwelk zich verdeelt in 2 hoofdlijnen, namelijk de oudere of Mecklenburgsche, in 1770 in den rijksgravenstand opgenomen, en de jongere of Deensche, sedert 1850 tot de Deensche graven behoorend. Van de vele leden van dit geslacht, welke in hooge betrekkingen zijn werkzaam geweest of daarin nog werkzaam zijn, noemen wij alleen:

Helmuth Karl Bernhard, graaf von Moltke, Pruissisch generaal-veldmaarschalk en chef van den grooten generalen staf. Hij werd geboren te Parchim in Mecklenburg den 26sten October 1800, als de zoon van den Deenschen luitenant-generaal Victor von Moltke (1846), en ging in 1812 naar Kopenhagen om zich als kadet aan de militaire loopbaan te wijden. Tien jaar later trad hij als luitenant der infanterie in Pruissische dienst en onderscheidde zich weldra zoozeer, dat hij in 1832 bij den generalen staf werd geplaatst. Drie jaar daarna ondernam hij eene reis naar het Oosten, alwaar hij in betrekking kwam met sultan Mahmoed en, na bekomen verlof, dezen met raad en daad ter zijde stond bij de hervorming van het Turksche leger. Met andere Pruissische officieren nam hij deel aan den veldtogt tegen Mehemed Ali (1839), waarbij de Turksche opperbevelhebber zijn goeden raad versmaadde en dientengevolge de nederlaag leed bij Nisib. Zijn verblijf in Turkije gaf aanleiding tot het opstellen van zijne geschriften: „Der russisch-türkische Feldzug in der europäischen Türkei (1835)” — en „Briefe über Zustände und Begebenheiten in der Türkei aus den Jahren 1835—1839 (1841; 2de druk 1876)”. Na den dood van Mahmoed (1839) keerde hij naar zijn vaderland terug, hernam zijne plaats bij den generalen staf en werd in 1842 majoor, in 1846 adjudant bij prins Hendrik van Pruissen te Rome en na diens overlijden in 1847 bij het generaal kommando aan de Rijn. Reeds het volgende jaar werd hij president eener afdeeling bij den grooten generalen staf, was van 1849 tot 1855 chef van den generalen staf van het 4de armeekorps en sedert 1856 adjudant van prins Friedrich Wilhelm, de tegenwoordige Kroonprins, kwam in 1858 aan het hoofd van den generalen staf van het leger, en werd in 1859 luitenantgeneraal.

Bij de bewerking van het operatieplan van het Pruissiche leger bij eene vermoedelijke deelneming aan den Italiaanschen oorlog bleek zijne bekwaamheid op eene schitterende wijze. Ook maakte hij zich ongemeen verdienstelijk door zijn ijver om uitstekende officieren te vormen voor den generalen staf. Het operatieplan voor den Duitsch-Deenschen Oorlog werd hoofdzakelijk door hem geleverd; hij zag zich trouwens ook benoemd in April 1864 tot chef van den generalen staf van prins Friedrich Karl en tot opperbevelhebber der verbondene legers. Glansrijk ontwikkelde von Moltke voorts zijne krijgskundige talenten in den oorlog van 1866. In Junij van dat jaar werd hij tot generaal der infanterie benoemd, vergezelde den Koning naar het leger en nam deel aan den beslissenden slag bij Königgrätz. Daarna deed hij de voorhoede naar Weenen en Olmütz oprukken en leidde de onderhandelingen te Nikolsburg, welke door een wapenstilstand achtervolgd werden. De Koning schonk hem de Orde van den Zwarten Adelaar en de natie aanzienlijke goederen. Zijne onvermoeide werkzaamheid veroorloofde hem echter niet, op de behaalde lauweren te rusten; met groote voortvarendheid en geestkracht verbeterde hij het Pruissische leger, vooral de kavallerie, en was bij tijds bedacht op de uitbarsting van den dreigenden oorlog met Frankrijk.

Daarvan plukte hij de vruchten, toen in 1870 de gevreesde worsteling een aanvang nam. Het regelmatig vervoer der troepen langs de spoorwegen, het oprukken der 3 korpsen aan de Rijn en de besturing der aanvankelijke krijgsoperatiën, — dat alles wekte algemeene bewondering en een volkomen vertrouwen op zijn beleid. Werd hier of daar door gebrek aan doorzigt of door ontijdige strijdlust van enkele bevelhebbers van zijn plan afgeweken, dan bragt hij aanstonds de zaak weder in orde. Door op uitstekende wijze gebruik te maken van de ruiterij hield hij zich steeds op de hoogte van de getalsterkte, de bewegingen en de bedoelingen van den vijand. De eenvoudige en duidelijke voorschriften van den generalen staf daalden niet af tot bijzonderheden, maar gaven slechts aanwijzingen, die aan de bevelhebbers inlichtingen bezorgden omtrent het doel der gegevene bevelen. „Gescheiden voortrukken en vereenigd slag leveren” was zijn hoofdbeginsel, waaraan de Duitsche legers menige zegepraal te danken hebben. Inzonderheid de groote beweging regts van de derde en van de Maas-armee, die te Sédan eindigde en de beveiliging der belegeraars vóór Parijs zullen steeds beschouwd worden als meesterstukken van krijgskunde. Hij kon veel wagen, omdat hij naauwkeurig wist, wat hij met zijne strijdkrachten kon doen. Geen wonder, dat hem talrijke eerbewijzen ten deel vielen.

Den 28sten October 1870 werd hij in den gravenstand opgenomen, —den 22sten Maart 1871 ontving hij het grootkruis van het Ijzeren Kruis en den 16den Junij werd hij generaalveldmaarschalk. Hij ontving voorts eene aanzienlijke dotatie en werd door onderscheidene steden tot eereburger benoemd. Zijne geboortestad Parchim stichtte tot zijne eer een gedenkteeken, hetwelk den 2den_ October 1876 onthuld werd. Ook de Keizer van Rusland overlaadde hem in December 1871 bij het bezoeken van Petersburg met eereblijken. Intusschen blijft de uitstekende krijgsman doordrongen van eene zeldzame bescheidenheid.

Ook op staatkundig gebied is hij werkzaam. Sedert 1867 was hij lid van den Noord-Duitschen Bond en werd daarna lid van dien van het Duitsche Keizerrijk, en sedert 1872 behoort hij tot de leden van het Pruissische Huis der Heeren. Met naauwgezetheid vervult hij ook dáár zijne pligten en zijne redevoering over den staatkundigen toestand en de militaire verpligtingen van het Duitsche volk, gehouden op den Rijksdag den 16den Februarij 1874, baarde niet minder groot opzien, dan een andere in 1877 over eene dergelijke aangelegenheid voorgedragen. Zijne veel omvattende kennis blijkt in al zijne geschriften. De geschiedenissen van den Italiaanschen veldtogt, van dien van 1866 en eindelijk van dien van 1870—1871, door den generalen staf onder zijne leiding uitgegeven, onderscheiden zich niet alleen door eene heldere voorstelling der zaken en gebeurtenissen, maar ook door een schoonen vorm.

< >