Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mohammed

betekenis & definitie

Mohammed (Mohammed of Moehamet, „De Geprezene”), eigenlijk Aboel Kasem ben Abdallah, de stichter der naar hem genoemde godsdienst, werd geboren te Mekka in April 571 uit den stam der Koreisjiten, in het erfbezit van den sleutel der Kaaba en de daarmede verbondene heerschappij van Mekka. Zijne ouders, Abdallah en Amina, behoorden niettemin tot den behoeftigen stand. Van de lotgevallen zijner jeugd vermeldt de geschiedenis zeer weinig, maar de legende des te meer. Hiertoe behoort welligt zelfs de reis, die de twaalfjarige Mohammed ondernomen zou hebben met zijn oom Aboe Talib, gedurende welke Christelijke monniken in Syrië zijne toekomst zouden hebben voorspeld.

Op 25-jarigen ouderdom trad hij in het huwelijk met de rijke koopmansweduwe Chadidsja, in wier dienst hij te voren was werkzaam geweest. Zij was de eerste, die in zijne verhevene zending geloofde en schonk hem onderscheidene kinderen, van welke echter alleen hare dochter Fatime, later gehuwd met Ali, hem overleefde. Er bestaan geene onbetwijfelbare berigten over de verwonderlijke gemoedsverandering van Mohammed op zijn 40ste levensjaar, zoodat hij in 610 of 612 optrad als de grondlegger eener nieuwe godsdienst. Hij had intusschen overvloedige gelegenheid, om over de dwaze eeredienst van zijne afgodische stamgenooten na te denken, daar bereids eenige inwoners van Mekka, onder andere Waraka, een neef van zijne vrouw, die het Oude en Nieuwe Testament gelezen had, de afgodsdienst hadden verlaten, — daar voorts Israëlietische mannen wegens handelsbelangen gedurig Mekka bezochten en er ook eenige Christenen gevestigd waren. Al had Mohammed ook geene grondige kennis van de Mozaïsche en Christelijke godsdienst, toch wist hij, dat de Joden den Messias en de Christenen den Heiligen Geest verwachtten. Het denkbeeld om die verstrooide begrippen tot één geheel te vereenigen, lag voor de hand. De voormalige koopman bepaalde zich bij overpeinzingen in de eenzaamheid, en weldra beschouwde bij alle invallende denkbeelden als even zoovele openbaringen, die door alle menschen erkend moesten worden. Daarbij was hij ziekelijk van ligchaamsgestel; hij leed van zijne kindsheid af aan vallende ziekte, maar ook deze hield hij voor een bewijs, dat hoogere magten in zijn binnenste waren gezeteld.

Zijne roeping als profeet neemt een aanvang met twee verschijningen van den engel Gabriël, van wier werkelijkheid zijne vrouw hem overtuigde. Tot zijne ijverige volgelingen behooren voorts zijne dochter, Ali (een zoon van Aboe Talib), zijn slaaf Saïd en zijn vriend Aboe Bekr, een man van edele beginselen en van ongemeene schranderheid. Zijne overige bloedverwanten beschouwden hem als een dwaas. Met te meer ijver schaarden zich de lagere volksklassen aan zijne zijde. Mohammed's aanvallen tegen de dienst der afgoden en de vrees, dat daardoor het bezoek van het heiligdom te Mekka Iijden en alzoo hun geldelijk voordeel verminderen zou, joegen de Koreisjiten niet weinig in het harnas tegen den nieuwen profeet, en de weerlooze slaven en vrijgelatenen ondergingen eerlang grievende mishandelingen en vervolgingen. Toen de gesteldheid der standvastige geloovigen allengs hagchelijk werd, ontvingen zij van Mohammed den raad, om de wijk te nemen naar de Christenen in Abessinië en velen — onder deze Othman, de schoonzoon van Mohammed — begaven zich derwaarts. Intusschen traden juist in die dagen van nood en ellende, terwijl de banvloek zou worden uitgesproken over Mohammed en zijne bloedverwanten, twee invloedrijke mannen hem ter zijde, namelijk zijn oom Hamza en de krachtige Omar, na dien tijd met Mohammed en Aboe Bekr het derde hoofd der Geloovigen (Moslemin). Daarentegen was de dood van Aboe Talib een harde slag voor de zaak van Mohammed, want al had hij zich niet een voorstander van dezen genoemd, toch had hij hem met ijver in bescherming genomen, terwijl zijn opvolger als stamhoofd, Aboe Lahab, een verklaarde tegenstander van Mohammed was.

Ook was de dood zijner echtgenoote eene groote ramp voor den profeet. Intusschen trad hij weldra weder in het huwelijk, en van zijne latere vrouwen zijn Aïsja, de dochter van Aboe Bekr, en Hafa, de dochter van den lateren khalif Omar de meest bekende. Omstreeks dien tijd had hij den droom of het visioen, waarin hij eerst naar Jerusalem en vervolgens naar den hemel verplaatst werd, waar God hem als de kroon en het doel der schepping waar de patriarchen en de engelen hem als profeet erkenden. Daarop volgden onderscheidene andere visioenen tot aan zijn dood toe. Wat daarbij verkondigd werd, voegden de geloovigen na zijn dood in den Koran bijeen. Nu gelukte het den profeet eenige pelgrims, uit Jathrib van den stam Chazradsj tot zijne gevoelens over te halen, en die mannen predikten zijne leer in hun vaderland. Op den huldigingsheuvel Akaba sloten 73 geloovigen uit Jathrib een verbond met Mohammed, waarna eerst zijne belijders, daarna hij zelf en eindelijk ook Aboe Beier Mekka verlieten. Men bepaalde den dag dier vlugt (Hedsjra) op den 16den Julij 622 en beschouwde dien als den aanvang der Mohammedaansche tijdrekening.

Jathrib verkreeg dientengevolge den naam van „Al Medina” of „De stad (namelijk des Profeets)”. Hier stond Mohammed nu aan het hoofd van eene oorlogzuchtige gemeente, en als opperhoofd en goddelijk profeet voerde hij een onbeperkt bevel over de kleine schaar zijner uitgeweken landgenooten (Moehadsjirin) en over de meeste inwoners van Medina als hulpgenooten (anszar). Hier bouwde hij ook zijne eerste moskee, die het tweede heiligdom van den Islam werd (het eerste is de „Heilige Moskee” te Mekka, en het derde de „meestverwijderde moskee” te Jerusalem). Om de Israëlieten te Medina tot zijne leer over te halen, bewees hij hun vele diensten, maar toen zij weigerden in hem te gelooven, werd hij hun bitterste vijand. Niet lang na zijne komst te Medina huwde de 50-jarige Mohammed met Aïsja, de dochter van Aboe Bekr en na dien tijd vermeerderde jaarlijks het aantal zijner vrouwen. Voorts vertoonde zich thans zijn karakter in een minder gunstig licht dan te voren onder vervolgingen en verdrukkingen. Bovenal was hij er op bedacht, de Koreisjiten te tuchtigen en hen met geweld tot bekeering te brengen. Hij belaagde hunne karavanen en maakte alzoo de wegen onveilig naar Syrië en naar Jamama in het binnenland van Arabië.

Op zulk een strooptogt (624) kwam het bij Bedr tot een bloedig gevecht, waarin die van Mekka de nederlaag leden en Aboe Dsjahl, de doodvijand van Mohammed, sneuvelde. Laatstgenoemde had gedurende de worsteling in zijne tent gebeden en volgens de overtuiging der Moslemin juist daardoor den strijd beslist. In het voorjaar van 625 rukten de mannen van Mekka ten getale van 3000 tegen Medina te velde, terwijl Mohammed over slechts 1000 krijgslieden beschikken kon. Zoodoende moest de Profeet in den slag aan den voet van den Ohod bij Medina het onderspit delven. Ook werd hij er gewond. In den zomer van 627 werd Medina zelfs door de mannen van Mekka belegerd; doch Mohammed wist het gevaar af te wenden zoowel door het graven van eene gracht rondom de stad als door sluwe onderhandelingen. Een togt van Mohammed tegen de Israëlietische stammen, die zich met de inwoners van Mekka verbonden hadden, eindigde met de teregtstelling van 700 Joden. Onder vele daden van wraakzucht, welke de Profeet zich veroorloofde, was deze de bloedigste.

Schoon zijne magt aanmerkelijk was toegenomen, volgde hij nagenoeg geheel en al zijne vroegere levenswijs. Alleen met betrekking tot zijn harem veroorloofde hij zich eenige weelde; doch voor 't overige onderscheidde hij zich noch in tafelgenot, noch in kleeding van zijne medeburgers. In 628 waagde hij het met eene groote volksmenigte ter bedevaart naar Mekka te reizen. De Koreisjiten veroorloofden hem aanvankelijk niet, den gewijden grond te betreden, doch weldra werd er een tienjarige wapenstilstand gesloten, en in Maart 629 volbragt Mohammed zijn eersten pelgrimstogt naar Mekka. Hoe ver zijne plannen zich in die dagen uitstrekten, blijkt uit het feit, dat hij toen reeds onderscheidene Vorsten, zelfs den Keizer te Constantinopel uitnoodigde, om den Islam aan te nemen. Het beginsel, dat alle Heidenen bestreden moesten worden, totdat zij zijne leer aannamen, en dat aan de Israëlieten en Christenen de keus moest gelaten worden tusschen onderwerping met cijnspligtigheid en het aanvaarden der Mohammedaansche geloofsleer, kwam bij hem meer en meer tot vastheid. Toen Mekka den oorlog aandeed aan een met Mohammed bevrienden stam, kon hij reeds 10000 man in het veld brengen. Hierdoor verschrikt, gingen in 630 de inwoners van Mekka tot den Islam over, waarop Mohammed al de afgodsbeelden in de Kaaba deed verbrijzelen.

Daarop volgde een schitterende veldtogt tegen de stammen der Takifieten en Hawazin, en daardoor was de zegepraal der zaak van Mohammed in Arabië beslist. Hij zelf keerde naar Medina terug en ontving er de gezanten der verschillende stammen, die hem hulde bragten. In Maart 632 ondernam hij een grooten pelgrimstogt, waaraan voor de eerste maal geen Heiden mogt deelnemen. De laatste onderneming, welke hem bezig hield, was een groote krijgstogt tegen de Byzantijnen, waarvan hij de uitkomst niet beleefde. Sedert het einde van April leed hij aan koortsen en visioenen en overleed den 8sten Junij 632. Men begroef hem op de plek, waar hij gestorven was, en deze plaats bevindt zich thans binnen de moskee te Medina.

De door hem gestichte godsdienst, door hare belijders Islam (volkomene overgave aan God) genaamd, berust op de uitspraken van den Koran, welke als Gods openbaringen aan Mohammed worden beschouwd. Den echten Islam moet men echter onderscheiden van de stelselmatig ontwikkelde, door vreemde toevoegselen verwrongene leerstellingen van latere secten. Mohammed was geen bespiegelend wijsgeer en men kan dus geen regelmatig stelsel aan hem toekennen; zelfs bleef hij zich niet eens altijd gelijk. Zijne leerstellingen zijn daarenboven slechts voor een klein gedeelte uit zijn eigen brein gevloeid. Die omtrent God en zijne eigenschappen, omtrent den Satan, omtrent de belooningen en straffen na den dood en omtrent een algemeen oordeel (jongsten dag) zijn aan de Israëlieten ontleend. Ook vele geschiedkundige bijzonderheden heeft hij uit Israëlietische bronnen geput en zijne regtsbedeeling is op de leest van die der Israëlieten geschoeid. Mohammed had aan de Joden van zijn tijd niets te verwijten, dan dat zij hunne tijdelijke wet duurzaam bleven vasthouden en noch Jezus noch hem als profeet wilden erkennen. Veel minder heeft Mohammed van het Christendom overgenomen.

Hij verwierp de drieëenheid en de leer omtrent Christus als afgodisch en ongerijmd. Daarentegen zijn vele regtsregels en plegtigheden, inzonderheid alles wat op de bedevaarten betrekking heeft, afkomstig van de Arabieren. Ook zijne zedeleer komt zeer sterk overeen met de Arabische opvatting van het goede en booze. Wat Mohammed er zelf bijgevoegd heeft, is van zeer ondergeschikten aard en bestaat daarenboven meestal in wijzigingen van het reeds bestaande. Het Mohammedaansch regt kent aan het kerkelijk regt den hoogsten rang toe. Het is in de eerste plaats eene geloofsleer en bevat de volgende zes hoofdstellingen: Er is slechts één God,— Mohammed is zijn profeet; hij is hierbij van meening, dat God zich gedurig duidelijker heeft geopenbaard, en wél aan Adam, Noach, Abraham, Mozes, Christus en Mohammed, en dat laatstgenoemde, de laatste en hoogste der profeten, niet de gave der wonderen, maar het zwaard ontvangen heeft, om het ongeloof te vernietigen, — de Koran is een goddelijk geschrift en gezaghebbend voor de geloovigen, — er bestaan engelen, die in goede en booze onderscheiden zijn, — er bestaat eene onveranderlijke voorbeschikking, hoewel de Profeet op het gebied van het practisch en zedelijk leven den vrijen wil handhaaft, — en wie in den strijd voor het geloof sneuvelen, worden overgebragt in het Paradijs, waar de volheid van aardsche genietingen hen wacht. Er zal voorts een jongste dag en eene opstanding zijn, waarbij de ziel zich weder met het ligchaam vereenigt, waarna het oordeel een aanvang neemt met de verdoemenis der ongeloovigen. — De zedeleer van den Islam is niet zoo verheven als de Christelijke en niet zoo ernstig als de Israëlietische; maar hoewel Mohammed geenszins het groote beginsel van liefde en verdraagzaamheid predikte, toch heeft hij onderscheidene deugden met kracht aanbevolen, zooals berusting in den wil van God, vredelievendheid en weldadigheid. Diefstal, logen en andere ondeugden worden gestreng gestraft.

De godsdienst van Mohammed berust, wat hare beoefening betreft, op vijf geboden (fahradh). Het eerste schrijft het lezen van den Koran voor, — het tweede het doen van 5 gebeden eiken dag. Hieraan moet het wasschen van handen en aangezigt voorafgaan, en ook de houding bij het gebed is naauwkeurig bepaald; het gelaat moet naar Mekka gewend wezen, en de vrome Mohammedanen werpen zich daarbij ter aarde. De dag der gemeenschappelijke godsdienstoefening, hoewel voor ’t overige geen rustdag, is de vrijdag. Daarenboven vieren de Moslemin de beide Beiramsfeesten en den geboortedag van den Profeet. Het derde gebod betreft de aalmoezen, die allengs in een gedwongen armengeld veranderd zijn. Geen Mohammedaan vervult dit gebod, wanneer hij niet het tiende gedeelte zijner inkomsten aan de armen geeft. In het algemeen wordt door de geloovigen veel voor de behoeftigen gedaan.

Het vierde gebod eischt eene naauwkeurige waarneming der vastendagen. Wél verwierp Mohammed de vrijwillige boeten en pijnigingen, maar uit eerbied voor aloude volksgewoonten wees hij de maand Ramadan aan als die, waarin de Moslemin moeten vasten zoolang de zon zich aan den hemel vertoont. Het vijfde gebod handelt over de bedevaarten; men kan daarvoor een plaatsvervanger stellen of ook het hiertoe vereischte geld onder de armen verdeelen. Eigenlijk evenwel moet ieder Mohammedaan althans eenmaal in zijn leven de Kaaba bezoeken. Het aantal dier bezoekers echter is betrekkelijk niet groot. Behalve deze geboden heeft men nog vele andere, die op reinheid des ligchaams betrekking hebben, alsmede het verbod van wijn- en hazardspelen, terwijl slechts het schaakspel geoorloofd is, — het verbod van het nuttigen van varkensvleech en van het vleesch van gestikt vee, — het verbod van den woeker, van waarzeggerij en van tooverspreuken.

Mohammed kende geen onderscheid tusschen Kerk en Staat. Gelijk in geheel het Oosten de Staat een theocratischen vorm heeft, zoo regelt de Koran alle aangelegenheden van den Staat, van de regtspleging, van de gezondheid en van de policie. De begrippen van godsdienst en regt worden steeds met elkander vermengd; alle regtsgeleerden zijn tevens godgeleerden en omgekeerd. De jongelingen, die op de staatsscholen, welke aan de moskeeën verbonden zijn, hunne opleiding ontvangen en den naam van softa's dragen, aanvaarden later zoowel wereldlijke als geestelijke ambten en waardigheden. De Padisjah of Groote Heer te Constantinopel is niet alleen wereldlijk vorst, maar ook Khalif. In eerstgenoemde betrekking wordt hij vertegenwoordigd door den groot-vizier, en in laatstgenoemde door den plaatsvervanger van den Profeet, den groot-moefti, doorgaans Sjeikoel-lslam (Oudste des Geloofs) genoemd. Hij beslist in het hoogste ressort over alle geloofszaken, en onder zijn beheer bevindt zich het groote gild der oelema's of der personen, die met kerkelijke en regterlijke zaken zijn belast. Regt wordt gesproken zonder beroep door den kadi, een onbezoldigd en dientengevolge veelal omkoopbaar ambtenaar.

Voor het strafregt heeft men er geen beginsel. Jarenlange gevangenis behoort er tot de onbekende zaken, doch des te wreeder zijn er de ligchaamsstraffen. De vereeniging der priesters blijft in stand door hen, die vrijwillig tot haar toetreden. De mannelijke kinderen worden er in de gemeente opgenomen door de besnijdenis, en deze heeft gewoonlijk reeds vroeg plaats. Ook het huwelijk heeft er een godsdienstig karakter, daar het huwelijkscontract voor den imam gesloten wordt. De Koran heeft, naar den eisch der volkeren, waarvoor de Islam bestemd was, de veelwijverij toegelaten; doch de geloovige mag niet meer wettige vrouwen hebben dan vier.

Het van ouds gebruikelijke koopgeld is thans enkel eene formaliteit. Echtscheidingen hebben dikwijls plaats. Heeft eene slavin een kind geschonken aan haren heer, dan is deze verpligt haar bij zich te houden, en na zijn dood is zij vrij. De kinderen blijven gewoonlijk in den stand der moeder. Hoewel Mohammed zelf afkeerig was van de Oostersche ascese, toch heeft hij haar eene plaats ingeruimd in zijn stelsel. Zij bepaalt zich tot de geloften van kuischheid, armoede en gehoorzaamheid bij de Derwischen, doch breidt zich uit tot gestrenge zelfkastijdingen bij de Fakirs.

De Islam, thans over een zevende gedeelte van het menschelijk geslacht verspreid, was oorspronkelijk eene godsdienst van herders en zwervende volken, maar bleek weldra geschikt te wezen voor de verstandelijke en zedelijke behoeften der verschillende bewoners van West- en Centraal-Azië, De bekoring der zinnelijkheid, het wilde spel der gloeijende verbeeldingskracht, de strijd van den denkenden geest en van de zucht naar het bovennatuurlijke, — dat alles vond daarin bevrediging. Het godsbegrip der Mohammedanen moge minder aantrekkelijk zijn dan dat der Christenen, het is niet minder ontzagwekkend en tevens veel beter te bevatten. Trouwens eene voorname oorzaak van de snelle verbreiding van den Islam over uitgestrekte landen zoeke men, behalve in den krachtigen moed der Arabieren, geprikkeld door dweeperij en door zucht naar heerschappij en buit, behalve in de schranderheid der Arabische staatsmannen en veldheeren, vooral in den ellendigen toestand, waarin het Christendom in die dagen in het oosten van Europa verkeerde. Door eindelooze twisten over de verborgenheden der drieëenheid en der natuur van Christus was het Christelijk leven uitgedoofd; de verschillende Christelijke secten droegen elkander een volkomen haat toe en waren meestal gewillige werktuigen in de hand van het Byzantijnsche despotismus. De krachtige Arabieren beukten nu met den moker hunner geestdrift op het vermolmde gebouw, dat weldra instortte. Op de puinhoopen ontwikkelde zich eerlang eene nieuwe stichting.

De Arabieren verhieven zich tot een hoogen trap van bloei en waren spoedig de Europeanen vooruit in kunst en wetenschap. Even snel echter kwam de Arabische beschaving tot stilstand, toen de veroveringen ophielden. De godsdienstige ontwikkeling der Mohammedanen kan niet overgaan in eene staatkundige, omdat zij, meer nog dan het R. Katholicismus, onveranderlijk is in hare vormen. Niets is voor de Moslemin zoo afschuwelijk als iets nieuws, iets moderns. Toch kan zij zich daaraan niet geheel en al onttrekken, zoodat er vóór en na verschillende Mohammedaansche secten zijn ontstaan.

De twistvragen der Mohammedanen waren gedeeltelijk van leerstelligen, maar veel meer nog van staatkundigen aard. De strijd over de vrijheid of gebondenheid van ’s menschen wil deed de scheuring tusschen de Kadarija (Moetazila) en de Dsjabarija ontstaan. Daarop volgden twisten over de eeuwigheid of het later ontstaan van den Koran, over de eigenschappen van God, welke door den een woordelijk werden opgevat en door den ander zinnebeeldig. Nadat de Arabieren kennis hadden gemaakt met de wijsbegeerte der Grieken, verkregen hunne godgeleerde twisten een meer wetenschappelijken stempel. De leerstelligstaatkundige twisten bepaalden zich nu hoofdzakelijk tot het Imanaat (Khalifaat) of de betrekking van opperhoofd van alle Moslemin. Na den dood van khalif Othman koos men te Medina Ali, den schoonzoon van Mohammed, doch in Syrië Moeawija tot khalif, terwijl eene derde partij, die der Chawaridsj (Oproerigen), beide genoemden onwaardig verklaarde om den troon te bekleeden. Zoo ontstonden er dus 3 afdeelingen, namelijk de Sjia (Sjiïten) of aanhangers van Ali, de aanhangers der heerschende khalifen of de mannen der Sunna (Sunniten) of overlevering, ongeveer 96% van alle Mohammedanen uitmakend, — en de Chawaridsj, die eene verregaande onafhankelijkheid huldigen.

Later ontwikkelde zich onder de Sjiïten de geheimzinnige leer van de Gode gelijkvormigheid der Imams en van het overgaan van hunnen geest op hunne opvolgers. Deze afwijking van den oorspronkelijken Islam zette desgelijks de poort open voor Heidensche denkbeelden. De Sunniten en Sjiïten verkeeren ook thans nog altijd in een staat van bittere vijandschap. De 4 groote theologisch-juridische scholen der Sunniten, namelijk de Sjafiïtten, Hanefiten, Malikiten en Hanbaliten, wijken op leerstellig gebied niet van elkander af, maar alleen in de bepaling van ondergeschikte bijzonderheden in de regtspleging en godsdienstige gebruiken. Intusschen beoogt de secte der Wahabiten, in de voorgaande eeuw in Arabië opgestaan, eene herstelling van den oorspronkelijken Islam. Tegenwoordig wint deze laatste alleen in Afrika en Tartarije meer veld. Overal elders gaat hij, gedrongen door de Europésche beschaving, zijne ontbinding te gemoet. Intusschen schat men het aantal Mohammedanen over de geheele aarde nog altijd op omstreeks 206 millioen en alzoo op bijna 141/2% van de 1424 millioen menschen, die onze planeet bewonen.

Onder den naam Mohammed kennen wij voorts vier Keizers van Turkije, namelijk:

Mohammed I, geboren in 1374. Na de nederlaag zijns vaders bij Angora en bij diens dood (1403) behield hij de heerschappij over Amasië, veroverde in den strijd tegen zijn broeder Klein-Azië met de hoofdstad Broessa, overwon en doodde in 1413 ook zijn laatsten broeder Moesa, sultan van Adrianopel en maakte zich alzoo meester van de alleenheerschappij over de Turken. Hij voerde het bewind met kracht en verstand, bevestigde de grenzen des rijks, wist meer dan één oproer te dempen, maar overleed reeds in 1421 te Adrianopel.

Mohammed II Boejoek (de Groote), een kleinzoon van den voorgaande en een zoon van Moerad II. Hij was geboren te Adrianopel in 1430, werd in 1451 de opvolger van zijn vader, veroverde en verwoestte den 29sten Mei 1453 Constantinopel, doch verhief deze stad aanstonds tot zijne residentie en bragt haar tot een hoogen trap van bloei. Om aan de ontvolkte gewesten van het nieuwe rijk inwoners te bezorgen, stond hij aan de Grieken volkomene vrijheid van godsdienst toe en veroorloofde hun zelfs, een patriarch te kiezen. Intusschen kon hij eerst in 1467, na den dood van den dapperen Skanderbeg, Albanië toevoegen aan zijn gebied. In 1456 verscheen hij aan het hoofd van 160000 man en met 300 kanonnen vóór Belgrado, doch Johan Hunyad bood er zoo dapperen tegenstand, dat hij onverrigter zake moest aftrekken. Servië had hij inmiddels grootendeels veroverd, — Griekenland en den Peloponnesus desgelijks, alsook de meeste eilanden in den Archipel en het Grieksche keizerrijk Trebisonde. Aan de Venetianen ontrukte hij in 1470 de eilanden Negroponte en Lemnos, en aan de Genuézen in 1475 Kaffa (Teodosia), nadat hij reeds 2 jaar te voren den Khan der Tartaren in de Krim aan zijn gezag onderworpen had. Nu volgden er langdurige oorlogen met Perzië.

In 1480 deed hij een aanval op het eiland Rhodus, maar werd door de ridders van St. Jan met groot verlies afgeslagen. Daarop tastte hij Beneden-Italië aan, en reeds hadden zijne troepen de stad Otranto veroverd, toen hij in 1481 op een togt naar Perzië overleed. Hij had gedurende zijne 30jarige regéring 12 rijken en meer dan 200 steden veroverd. Ook onderscheidde hij zich door schitterende eigenschappen des geestes, door eene ongemeene beschaving en door het bevorderen van kunst en wetenschap. Evenwel is hij als Oostersch despoot niet vrij te pleiten van wreedheid, trouweloosheid, verguizing der wetten en losbandigheid.

Mohammed III, de zoon en opvolger van Moerad III. Hij werd geboren in 1566, regeerde van 1595—1603 en gedroeg zich als een dwingeland, die zijne eigene bloedverwanten niet verschoonde en ook de Christenen verdrukte en vervolgde.

Mohammed IV, een zoon van Ibrahim. Hij werd geboren in 1642, beklom den troon in 1648 en was een zwak en wellustig vorst. Toen hij ongelukkige oorlogen voerde tegen de Duitschers en Polen, werd hij in 1687 van den troon gestooten, waarna hij in 1691 in den kerker overleed.