Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Módena

betekenis & definitie

Módena is de naam van een voormalig hertogdom in Italië, dat zich van de centraalketen der Apennijnen noordwaarts uitstrekte tot aan de Po en in het noorden grensde aan het Lombardisch-Venetiaansch Koningrijk, in het oosten aan den Kerkelijken Staat, in het zuiden aan het groothertogdom Toscane en in het westen aan Parma en de zee, en op 110 geogr. mijl omstreeks 600000 inwoners telde. Dit hertogdom was eene absolute monarchie, erfelijk in de mannelijke lijn van het Huis Oostenrijk-Este. De inrigtingen van onderwijs, aan de Jezuïeten toevertrouwd, verkeerden in een ellendigen toestand en de staatsschuld bedroeg meer dan 12 millioen lire.

Tegenwoordig echter vormt Modena 3 provinciën van het koningrijk Italië, namelijk Modena, Reggio, beide tot het landschap Emilia behoorend, en Massa-Carrara, welke laatste bij het landschap Toscane werd gevoegd. De provincie Modena is in 3 arrondissementen verdeeld en telt op 45,4 geogr. mijl ruim 273000 inwoners (1872).

De geschiedenis van Modena als vorstendom begint in 1336 met de stichting der heerschappij van het Huis Este in Modena en Reggio. Borso d'Este was in 1452 door keizer Frederik III tot eersten hertog van Modena en Reggio benoemd en verkreeg in 1471 van den Paus ook Ferrara, dat het belangrijkst gebied van het Huis Este vormde. Toen in 1597 de hoofdlijn uitstierf, behield Cesare d'Este, de zoon van een onwettigen zoon van Alfonso van Ferrara, alleen Modena en Reggio, terwijl de Paus Ferrara terugnam. Hij werd de stamvader der hertogen van Modena. Zijn kleinzoon Frans 1 (1629—1658) verkreeg van keizer Ferdinand het vorstendom Correggio. Rinaldo (1694—1737) kocht in 1710 het door den Keizer verbeurd verklaarde hertogdom Mirandola, en werd in 1737 door hem beleend met het hertogdom Novellara. De laatste hertog uit het Huis Este, namelijk Hercules III Rinaldo, verloor in October 1796 zijn land aan de Franschen en ontving bij den Vrede van Luneville (1801) tot schadeloosstelling de Breisgau, welke hij afstond aan zijn schoonzoon Ferdinand; hij overleed te Treviso in 1803. Ferdinand, aartshertog van Oostenrijk en een zoon van Maria Theresia, sedert 1771 gehuwd met de erfgename van Modena, Maria Beatrice d'Este, noemde zich hertog van MódenaBreisgau, doch verloor door den Vrede van Presburg (1805) ook de Breisgau en overleed den 24sten December 1806.

Zijn zoon, hertog Frans IV, kwam eerst in 1814 weder in het bezit van zijne grootvaderlijke gewesten en zag zich daarin bevestigd door het Weener Congrès. Hij aanvaardde den naam van Este en werd alzoo de stichter van eene nieuwe lijn, namelijk van die van Oostenrijk-Este. Ook zijne moeder Maria Beatrice aanvaardde in 1814 het bestuur van het reeds in 1790 van hare moeder geërfde hertogdom Massa-Carrara, waarbij het Congrès de Keizerlijke leenen in de Lunigiana voegde, die met het hertogdom bij haar overlijden (14 November 1829) ten deel vielen aan haren zoon. Toen Frans IV met de Jezuïeten terugkeerde, had er eene reactie plaats, welke hem de toegenegenheid van het volk onthield. De Fransche Julijomwenteling deed het algemeen misnoegen den 3den Februarij 1831 tot eene uitbarsting komen. De Hertog moest de vlugt nemen en ging naar Weenen, maar werd den 9den Maart door Oostenrijksche troepen naar Modena teruggebragt, waarna hij eene bloedige wraak nam op de aanleggers van den opstand. Na dien tijd kenmerkte zich de regéring van den Hertog nog meer dan te voren door het uitdooven van elke vonk van liberalismus. Na zijn dood (21 Januarij 1846) werd hij opgevolgd door zijn zoon Frans IV, geboren den lsten Junij 1819, en deze volgde het voetspoor van zijn vader.

Ten gevolge van vroegere overeenkomsten verviel na den afstand van den hertog van Lucca (1847) dit land aan Toscane, terwijl dit laatste Fivizzano aan Modena moest afstaan. Na den dood der hertogin van Parma (1847) viel, volgens het verdrag van Parijs van 1817, in 1.848 Guastalla aan Módena ten deel, waardoor dit laatste een gebiedsvergrooting van 53/4 geogr. mijl met 50000 inwoners verkreeg. Oproerige tooneelen in onderscheidene steden gaven aanleiding tot een of- en defensief verbond van de Hertogen van Parma en Módena met Oostenrijk (Februari) 1848), zoodat dit laatste bevoegd en verpligt was, de hertogdommen in tijd van nood te bezetten. Toch kwam de volksbeweging niet tot stilstand, en in Maart zag de Hertog zich genoodzaakt om de wijk te nemen. Daarop werd een Voorloopig Bewind benoemd, Frans V vervallen verklaard van den troon, beslag op zijne bezittingen gelegd en den 29sten Mei afgekondigd, dat men zich bij Sardinië voegde. Na den voorspoedigen oorlog echter van Radetzky en het ontruimen van Milaan door de Piémontézen (6 Augustus 1848) keerde Frans V onder bescherming van Oostenrijksche troepen reeds den 10den dier maand terug, nadat hij 2 dagen te voren uit Mantua de belofte had afgelegd, dat hij meer vrijzinnige instellingen zou invoeren. Na zijn terugkeer verleende hij wel is waar eene amnestie, doch daarvan waren zoo velen uitgesloten, dat slechts weinigen er gebruik van konden maken. De oproerigheden duurden dan ook voort, en den 18den November waagde zelfs een grondbezitter, Rizzali genaamd, een aanslag op den Hertog.

Toen de oorlog tusschen Sardinië en Oostenrijk in Maart 1859 op nieuw uitbarstte, en Oostenrijk zijne troepen opriep uit Módena, verliet de Hertog den 14den Maart wederom de residentie en begaf zich naar Brescello, terwijl het ministerie onder de hoede van een bataljon Oostenrijkers de zaken gaande hield. In Mei keerde de Hertog naar Módena terug en steunde, zooals gewoonlijk, op zijne militaire magt. In Julij 1850 werden door een decreet van den Hertog ook de Jezuïeten in hunne voormalige bezittingen en regten hersteld. De Italiaansche beweging in het voorjaar en den zomer van 1849 gaf den Hertog aanleiding om zich aan het hoofd zijner troepen bij het Oostenrijksche leger te voegen, waarna wederom een Voorloopig Bewind ontstond en de opgeroepene Vergadering van Vertegenwoordigers het Huis Este vervallen verklaarde van den troon en zich aansloot bij Sardinië. Dit laatste geschiedde officiëel den 18den Maart 1860. Bij het overlijden van Frans V (21 November 1875) is het Huis Oostenrijk-Este uitgestorven, en zijn aanzienlijk vermogen viel ten deel aan de Bourbons, vooral aan don Carlos.

De evenzoo genoemde hoofdstad van de provincie en van het voormalig hertogdom ligt in het midden van eene uitgestrekte, fraaije vlakte, tusschen de rivieren Panaro en Secchia. Zij heeft een goed voorkomen en is door wallen omringd, die echter meerendeels in wandelparken herschapen zijn. Zij bevat breede, goed-geplaveide en meerendeels aan beide zijden door bogengangen gevormde straten. De fraaiste van deze is de Via Aemilia, welke van het oosten naar het westen loopt en de stad in nagenoeg gelijke helften verdeelt. Tot de 27 kerken behoort de merkwaardige, in 1099 begonnen en in 1184 ingewijde domkerk van San Geminiano, een Romaansch gebouw met een eenvoudigen, indrukwekkenden gevel, onderscheidene sierlijke beeldhouwwerken en praalgraven en een vermaarden klokketoren (Ghirlandina) ter hoogte van 96 Ned. el. Tot de bezienswaardige kerken behooren voorts die van San Piétro, van San Francesco en van Santa Maria Pomposa. Het koninklijk (te voren hertogelijk) paleis, in 1634 gebouwd, heeft een ruim trapportaal, prachtige vertrekken, eene kostbare verzameling van schilderijen met stukken van Guido Reni, Guercino, de Carracci, Mantegna, Garofalo enz., eene belangrijke boekerij met 100000 deelen en 3000 handschriften, een kabinet van munten en een archief, terwijl het door bevallige tuinen is omringd. Andere uitmuntende gebouwen zijn: de nieuwe schouwburg, het gebouw der universiteit (in 1683 gesticht), het stadhuis, de nationale bank, het hospitaal en de citadel.

Men heeft er bijna 31000 en met die van het stadsgebied (Campagna) nagenoeg 57000 inwoners (1871), — voorts een provinciaal bestuur en een bisschop. Tot de inrigtingen van onderwijs behooren er eene universiteit met 3 faculteiten, eene bibliotheek, een botanische tuin, eene sterrewacht enz., — voorts een lyceum, een gymnasium, eene technische school en eene militaire school. Ook is er eene Académie van Kunsten en Wetenschappen gevestigd en een Italiaansch Genootschap van Wetenschappen. Tot de stichtingen van weldadigheid behooren er een ziekenhuis, een vondelingshuis en een weeshuis. De inwoners houden er zich vooral bezig met het vervaardigen van zijden en linnen stoffen, met het maken van azijn en van voorwerpen van gegoten metaal. De handel is er zeer levendig, doch bepaalt zich vooral tot graan, w|jn, ooft, likeuren, slagtvee en worst. Een gegraven kanaal, van de stad naar de rivier Panaro loopende en deze met de Po verbindende, is van groot belang voor den binnenlandschen handel, alsmede voor de verbinding der stad met Venetië en met de kusten der Adriatische Zee. Ook loopt er een spoorweg van Piacenza over Módena naar Bologna en van Módena over Mantua naar Verona.

De stad Módena, aanvankelijk Mutina geheeten, werd door de Etruscers gesticht en later door de Galliërs veroverd, doch vervolgens door de Romeinen bemagtigd, die er in 184 vóór Chr. eene kolonie deden verrijzen. Hier verwierven de Romeinen in 194 vóór Chr. onder den consul Merula eene overwinning op de Bojers. Hier belegerde voorts Antonius in 44 vóór Chr. Decius Brutus, maar werd door Pansa, Hirtius en Octavianus geslagen. Omdat zij de zijde van Maxentius gekozen had, werd de stad door Constantijn de Groote verwoest, maar ook weder opgebouwd. Nadat zij nogmaals vernield was door de Gothen en Longobarden, deed Karel de Groote haar verrijzen en verhief haar tot een gravenzetel. Later behoorde deze stad tot de bezittingen van Mathilda (zie aldaar), maar herkreeg hare vrijheid. In 1288 onderwierp zij zich aan markgraaf Obizzo d’Este en in 1598 werd zij de residentie der Hertogen van Módena.

< >