Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mirabeau

betekenis & definitie

Mirabeau (Honoré Gabriël Victor Riquetti, graaf de), een der vermaardste mannen uit de dagen der groote Fransche Revolutie, geboren den 9den Maart 1749 te Bignon in Provence, toonde reeds vroeg eene onverzadelijke leergierigheid en werd, wegens het ellendig huwelijksleven zijner ouders, in 1764 naar de militaire school van den abbé Choquart te Parijs gebragt, waar hij zich met grooten ijver wijdde aan de studie der nieuwere talen en der wiskunde. Op 17-jarigen leeftijd werd hij luitenant bij het kavallerie-regiment Berri, maar leidde in het kleine garnizoen Saintes zulk een losbandig leven, dat zijn vader (de markies Victor de Mirabeau, bekend door zijn geschrift: „L’ami des hommes, 1755, 5 dln”) hem in 1768 op het eiland Ré bij La Rochelle in de gevangenis deed opsluiten en hem vervolgens met het Fransche legioen Lorraine naar Corsica zond. Hier verwierf Mirabeau door zijn uitmuntend gedrag het vertrouwen zijner meerderen en de toegenegenheid zijner manschappen. Daar zijn vader echter weigerde eene kompagnie voor hem te koopen, verliet hij in 1770 met den rang van kapitein de dienst en begaf zich naar een familiegoed in Limousin.

In 1772 deed zijn vader hem in het huwelijk treden met de eenige dochter van den markies de Marignan, eene schoone, maar ijdele en oppervlakkige vrouw, met welke hij op grooten voet leefde, maar zich zeer ongelukkig gevoelde. Wegens zijne schulden liet zijn vader hem in 1773 eerst in de stad Manosque, vervolgens op het kasteel If bij Marseille en eindelijk in 1775 op het fort Joux bij Pontarlier gevangen zetten. Hier knoopte hij een minnehandel aan met de 18-jarige echtgenoote van den bejaarden markies de Monnier en nam in 1776 met haar de vlugt naar Amsterdam, waar hij zich verborg onder den naam van Mathieu. Gebrek aan het noodig onderhoud dwong hem om zich te wijden aan letterkundigen arbeid, vooral aan vertalingen uit het Engelsch. Zijn: „Essai sur le despotisme”, reeds te Manosque begonnen, maar te Amsterdam voltooid, maakte door stoutheid van denkbeelden en verhevenheid van taal grooten opgang. Intusschen veroordeelde de regtbank te Pontarlier den vrouwenroover ter dood en zijne beeldtenis werd aan de galg gespijkerd. Ten gevolge echter van de nasporing zijns vaders werd het verblijf van Mirabeau spoedig ontdekt en hij zelf in 1777 door de Generale Staten uitgeleverd en op het kasteel Vincennes in bewaring gebragt, terwijl men Sophie opsloot in het klooster van St. Clara te Gien.

De brieven, door hem uit de gevangenis aan die vrouw geschreven, werden later door Manuel in het archief der policie te Parijs gevonden en onder den titel: „Lettres originales de Mirabeau, écrites du donjon de Vincennes (1792, 2 dln)” in het licht gegeven en vonden vele lezers. Voorts schreef Mirabeau in den kerker zijn: „Essai sur les lettres de cachet et les prisons d’état (1782, 2 dln)”, — een werk, dat zich onderscheidt door een prachtigen stijl. Eerst in December 1780 werd hij uit zijne gevangenschap bevrijd. Deze laatste was wel is waar eene harde beproeving voor zijn vurigen geest, doch zij ontmoedigde hem niet; met haat en wraakzucht trok hij nu te velde tegen een stelsel, dat hem zoo verschrikkelijk had doen lijden. Niet alleen had hij zijne frischheid, zijne veerkracht behouden, maar ook zijne kennis uitgebreid en zijn oordeel gevormd. Aanstonds zocht hij door stoute pleitgedingen zijn rang in de maatschappij te hernemen. In September 1782 bewerkte hij door zijne krachtige verdediging vóór de regtbank te Pontarlier de opheffing van het over hem en Sophie uitgesproken vonnis. Daarentegen verloor hij het procés tegen zijne gemalin (1783).

Daar hij zelf in zijne behoeften moest voorzien, geraakte hij in geldelijke gelegenheid, leefde eenigen tijd op kosten van de vermaarde zangeres Huberti, en nam zijne toevlugt tot de pen. Hij schreef een aantal vlugschriften over de staatkundige en maatschappelijke gebreken van zijn tijd. Na een kort vertoef in Engeland keerde hij naar Parijs terug. Hier leerde hij de negentienjarige Henriette Amelie de Nehra, de onwettige dochter van den Nederlandschen dichter Onno Zwier van Haren, kennen en deze begaafde vrouw wijdde zich van 1784 tot 1789 met Iijf en ziel aan den talentvollen, maar in zijn gedrag hoogst buitensporigen staatsman, dien zij eindelijk aan zijn lot moest overlaten. Mirabeau vertrok inmiddels in 1785 naar Berlijn, waar hij aan Frederik II werd voorgesteld. In Mei 1786 bevond hij zich weder te Parijs, leverde er eene memorie in over den toestand der Europésche Staten en besprak daarin met vrijmoedigheid de ongunstige gesteldheid van Frankrijk met betrekking tot Pruissen. Hij werd daarop nogmaals naar Berlijn gezonden. Bij zijn vroeger vertoef aldaar had hij kennis aangeknoopt met den majoor Mauvillon en hij bezigde de door dezen verzamelde bouwstoffen, alsmede zijne eigene ervaringen tot de zamenstelling van het werk: „De la monarchie prussienne sous Frédèric le Grand (1787, 4 dln; 1788, 8 dln)”.

Daarin wees hij op de gebreken van den Pruissischen Staat, op de hulpeloosheid en zwakheid der staatsinrigting, die zonder den regtstreekschen invloed des Konings niets beteekende, en gaf met ongemeene scherpzinnigheid de noodige hervormingen aan de hand. Toen hij het berigt ontving, dat in Frankrijk de notabelen zouden bijeengeroepen worden, keerde hij in Januarij 1787 naar Parijs terug. De Standen van Provence echter toonden, wegens zijne vroegere handelingen, weinig lust om zijne candidatuur voor de Etats généraux te bevorderen. Nu ging hij over tot den derden stand, en om daarvoor afgevaardigde te worden, kocht hij een lakenwinkel te Marseille. hij werd hier en ook te Aix tot afgevaardigde benoemd, nam zitting voor laatstgenoemde plaats en begaf zich in 1789 naar Versailles. Hier stichte hij den 7den Mei het „Journal des Etats Généraux”, dat wel is waar verboden, maar door hem onder den titel: „Lettres du comte de Mirabeau a ses commettants” voortgezet werd. In de vergadering zelve nam hij aanvankelijk eene waarnemende houding aan, doch weldra ontboeiden de overmoed der aristocratie en de haat tegen het despotismus zijne tong, en in de zitting van 23 Junij uitte hij het beslissend woord, waarmede de Revolutie een aanvang nam; immers aldaar verklaarde hij namens de Afgevaardigden van den derden stand, dat zij niet voornemens waren om aan het bevel des Konings, om huiswaarts te keeren, te gehoorzamen, maar alleen voor de overmagt der bajonetten zouden wijken. In dezelfde zitting werden, op zijn voorstel, de Afgevaardigden onschendbaar verklaard. Intusschen waren de bedoelingen van Mirabeau, hoewel hij met uittartende vermetelheid optrad, zeer gematigd.

Hij verlangde de vernietiging van het oude, despotieke, vermolmde stelsel en in plaats daarvan eene vrijzinnige, monarchale constitutie, geschikt om het regt te handhaven, overal vrijheid van beweging te waarborgen en ontwikkeling en welvaart te bevorderen. Dit doel bleek ook in het den 8sten Julij door hem ingediend adres, waarin de Koning verzocht werd, de nabij Versailles vereenigde troepen weg te zenden. Hoewel zijn verzet tegen de theoretische voorstelling der „regten van den mensch” vruchteloos was, oefende hij in de Nationale Vergadering door zijne schitterende, wegslepende welsprekendheid een verbazenden invloed. Nadat de feodale Staat, voornamelijk door zijn toedoen, in den zomer van 1789 vernietigd was, wilde hij op de puinhopen een monarchaal-constitutionélen Staat oprigten. Daartoe had hij den steun en de medewerking van het Hof noodig, zoodat hij den 15den October omtrent die aangelegenheid eene memorie overhandigde aan den Koning. Wél begeerde hij eene onvoorwaardelijke handhaving der hervormingen van 4 Augustus, maar voor ’t overige wilde hij medewerken tot het stichten van een krachtig koninklijk gezag. Zelfs gaf hij aan den Koning den raad om zijn zetel naar Rouen te verleggen en zich alzoo aan de tyrannie van het Parijsche graauw te onttrekken. hij verdedigde dan ook in de Nationale Vergadering de krijgswet, alsmede de uitvoerende magt, en poogde den 6den November aan de ministers eene raadgevende stem in de Vergadering te bezorgen. hij kon echter het vertrouwen van laatsgenoemde niet winnen, en deze maakte door haar besluit van 7 November, dat geen lid van het Parlement eene portefeuille mogt aanvaarden, eene parlementaire monarchie en een ministérie-Mirabeau onmogelijk. Aan de beraadslagingen over de constitutie nam Mirabeau met ijver deel en onderscheidde zich door gematigdheid: vooral twee redevoeringen, in Mei 1790 over het regt van oorlog en vrede gehouden, schonken hem eene glansrijke overwinning.

Doch ook de Koning vertrouwde hem niet, in weerwil van alle memoriën, waarin hij zijne denkbeelden telkens duidelijker ontwikkelde en den Vorst tot een besluit zocht te bewegen. Daarenboven nam Mirabeau, die ook na den dood zijns vaders, waardoor hij een jaarlijksch inkomen verkreeg van 50000 francs, steeds met geldgebrek te worstelen had, gelden aan van het Hof. Deze schuld bezwaarde zijn geweten en verlamde zijne werkzaamheid, terwijl tevens het wantrouwen der Nationale Vergadering toenam. Daarbij kwam nog zijn vroeger wangedrag. hij zag zich achteruit gezet door het Hof en door het Parlement en tot werkeloosheid veroordeeld, en dit prikkelde zijn toorn. De aanvallen zijner onderbuiksziekte namen toe in hevigheid, en zijn reusachtig ligchaam bezweek den 2den April 1791. Zijn stoffelijk overschot werd in het Panthéon bijgezet, maar twee jaar later door het volk daaruit verwijderd en verstrooid. Hij was de eenige man, die, ware hij in het leven gebleven, de Omwenteling welligt binnen de perken van orde en menschelijkheid had kunnen houden. Eene volledige verzameling van zijne werken is in 1825—1827 in 9 deelen uitgegeven door Mérilhou.

< >