Messina, eene Italiaansche provincie op het eiland Sicilië, grenst in het zuiden aan de provincie Catania, in het oosten aan de Ionische en in het noorden aan de Tyrrheensche Zee en in het westen aan de provincie Palermo, en telt op ruim 83 geogr. mijl ruim 420000 inwoners (1871). Deze provincie torscht over hare geheele uitgestrektheid het Peloritaansche gebergte, eene voortzetting der Calabrische Apennijnen. De riviertjes, die er meestal noordwaarts stroomen, zijn van weinig belang en hebben in den zomer zeer weinig water. Het klimaat is er gezond en de bodem vruchtbaar, doch slechts gedeeltelijk bebouwd.
De bevolking houdt er zich voornamelijk bezig met den landbouw, met het verzamelen van olie en wijn, met de schapenteelt, de vischvangst en de scheepvaart. De fabrieknijverheid is er van weinig belang. Men heeft er een spoorweg van Messina naar Syracuse.
De stad Messina ligt aan den voet van bovenvermeld gebergte, doch in eene prachtige landstreek aan de naar haar genoemde Straat (Faro di Messina). Zij is amphitheatersgewijs gebouwd aan den voet van bovenvermeld gebergte en bekleedt in rang de tweede plaats op het eiland, hoewel zij uit het oogpunt van handel en nijverheid en ook als vesting wel op de eerste mag worden gesteld. Zij is eene der belangrijkste koopsteden van Italië. Hare haven kan 1000 schepen bevatten en is eene der veiligste die men kent; zij wordt door eene landtong gevormd en door eene citadél en eenige forten verdedigd, terwijl op het uiteinde dier sikkelvormige landtong twee vuurtorens zich verheffen. In hare nabijheid ontstaat de dwarrelstroom Garofalo, in de dagen der Oudheid Charybdis geheeten. De stad is na de vreeselijke aardbeving van 1783 grootendeels vernieuwd; zij heeft vier voorsteden, fraaije pleinen, breede, met lavablokken geplaveide straten met fonteinen, aanzienlijke kerken en sierlijke paleizen. De huizen zijn meestal van ééne verdieping, van balcons voorzien en stevig gebouwd, en de vensters der bovenhuizen hebben in den regel eene hoogte van 4 Ned. el. Tot de voornaamste straten behooren er de Corso-Cavour, de Via-Garibaldi en de Via-Vittorio Emanuéle; in deze laatste heeft men een prachtig uitzigt over de zee-engte naar Calabrië.
Van de pleinen vermelden wij de Piazza del Duomo met eene marmeren fontein en de Piazza dell’ Annunciata met een fraai gedenkteeken van don Juan d’Austria. De merkwaardigste van meer dan 80 kerken is er de hoofdkerk; zij is afkomstig uit het Normandisch-Saraceensche tijdperk, verheft zich op het Domplein en bezit antieke zuilen van Egyptisch graniet, een fraai hoofdaltaar met Florentijnsch mozaïek en vele belangrijke gedenkteekens. Andere vermeldenswaardige kerken zijn die van San Francesco, San Gregorio enz., meestal voormalige kloosterkerken met schilderijen van Alibrandi (Salvi di Antonio) Rodriguez enz. Andere belangrijke gebouwen zijn: het Koninklijk paleis (thans het hotel van den praefect), het aartsbisschoppelijk paleis, het stadhuis, de beurs, het lazareth, het hospitaal, het gebouw der bank van leening, het korenmagazijn, de citadél en de groote nieuwe schouwburg. Messina is de zetel van den prefect en van andere provinciale ambtenaren, van een aartsbisschop, van een hof van appél, van eene universiteit met 4 faculteiten, van een collége van Schoone Kunsten enz.
Voorts heeft men er een seminarium voor priesters, een lycéum, een gymnasium, een collegiumAlghiéri, eene ambachtsschool, eene technische school, eene académie voor Kunsten en Wetenschappen en talrijke inrigtingen van weldadigheid. Het aantal inwoners bedraagt bijna 75000 (1876), — op het geheele stadsgrondgebied, waar nog 44 gehuchten verstrooid zijn, nagenoeg 118000. Men vervaardigt er mousseline, linnen en zijden stoffen, kleederen, leder, voorwerpen van koraal, en vooral essencen van limoenen, citroenen, oranjeappels, anijs, rosmarijn, lavendel enz. Ook de visscherij is er eene belangrijke bron van bestaan, terwijl een levendig scheepvaartverkeer er de welvaart ongemeen bevordert. In 1875 bijv. zijn er 4376 schepen binnengeloopen, en onder deze bevonden zich 1283 stoombooten.
Men schatte de waarde van den invoer in dat jaar op 30 en die van den uitvoer op 46 millioen lire.
Messina droeg oorspronkelijk den naam van Zankle en ontstond in 740 vóór Chr. Deze plaats nam zoo snel toe in bloei, dat zij reeds in 648 eene kolonie kon uitzenden (Himera). Na den tweeden Messenischen Oorlog namen vele Messeniërs derwaarts de wijk, weshalve zij den naam van Messene of Messana ontving. Deze stad verkreeg in 466 eene republikeinsche staatsregeling. Voorts ontwikkelde zij zich door handel en scheepvaart meer en meer, totdat zij in 396 door de Carthagers werd veroverd en verwoest. Dionysius deed haar uit de puinhoopen verrijzen. Na het verdrijven van Dionysius II genoot zij eene kortstondige vrijheid, maar viel in 312 reeds weder in de handen van Agáthocles. Na het overlijden van dezen maakte in 282 eene bende Mamertijners zich van haar meester en noemden haar Mamertina.
De rooftogten der nieuwe bewoners gaven in 264 aanleiding tot het uitbarsten van den eersten Punischen Oorlog. Hierdoor viel de stad in handen der Romeinen en bleef in het bezit van deze. — Na den val van het West-Romeinsche rijk deelde zij in de lotgevallen van Sicilië. In 831 werd zij door de Saracenen veroverd, doch in 1038 en voor de tweede maal in 1071 door de Noormannen ingenomen. Frederik II hield er in 1233 een Siciliaanschen Rijksdag, waar wetten voor het geheele eiland werden uitgevaardigd. In 1282 ontstond er de Siciliaansche Vesper, en in 1674 brak er een opstand uit tegen het Spaansch gezag. Men riep er de Franschen te hulp, doch deze werden in 1676 overwonnen door de Spanjaarden en de Nederlanders in een grooten zeeslag, waarin de admiraal de Ruyter sneuvelde. Evenwel moesten reeds in 1678 de Franschen de stad verlaten, waarna zij, nadat 7000 inwoners uit vrees voor de wraak der vijanden uitgeweken waren, onder de Spaansche heerschappij terugkeerde. In 1713 werd zij door den hertog van Savoye. bezet, in 1718 weder door de Spanjaarden veroverd, in 1719 door de Keizerlijke troepen en in 1735 nogmaals door de Spanjaarden ingenomen.
Eene vreeselijke pest teisterde de stad in 1743, — eene aardbeving herschiep haar in 1783 voor de helft in een puinhoop, en in 1823 werd zij door eene overstrooming verwoest. Gedurende de bewegingen in den aanvang van September 1847 ontstond er een straatgevecht tusschen het volk en de soldaten, en er volgden nieuwe en bloedige worstelingen in 1848, toen de stad meermalen uit het kasteel Terranuova gebombardeerd werd. In October werd Messina door Napolitaansche troepen bezet en den 28sten Maart 1849 in staat van beleg verklaard. Het Siciliaansch Parlement had den 12den April 1848 Messina tot eene vrijhaven verheven. De Koning echter vernietigde dat besluit, doch herstelde het in Maart 1852. Bij den opstand van 1860 was Messina de laatste stad, waar de Napolitanen zich verdedigden; de citadél werd eerst den 12den Februarij 1861 overgegeven.