Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mesopotamië

betekenis & definitie

Mesopotamië (Tusschenstroomenland) noemt men dat gedeelte van Klein-Azië, hetwelk in de dagen der oudheid door de Eufraat van Syrië en Arabië, door de Tigris van Assyrië, door de zuidelijke uitloopers van den Taurus van Armenië en door den Medischen muur van Babylonië gescheiden was. In meer beperkte beteekenis geeft men dien naam aan het noordelijk gedeelte van dit landschap, door de Arabieren Al Dsjesir (het eiland) geheeten, terwijl het zuidelijk gedeelte bekend was als Babylonië (thans Irak Arabi). Mesopotamië vormt grootendeels eene steenige en zandige vlakte, die naar het zuiden af helt. Men heeft er, behalve de reeds genoemde groote grensrivieren, als zijstroomen van de Euphraat: de Chaboras (thans Chaboer), de Mygdonios (Dsjachdsjacha) en de Bilechas (Belik).

Tot de belangrijkste voortbrengselen des lands behooren amomum, naphtha, steenkolen en een gesteente, gagatas genaamd. Voorts vindt men er wilde ezels, gazellen, struisvogels en leeuwen. Het geheele land was in den tijd der Romeinen gesplitst in 2 doelen, namelijk: Osroëne in het westen, met de hoofdstad Edessa, en Migdonia in het oosten, met de hoofdstad Nisibis, in 115 door Trajanus veroverd. Tegenwoordig bevindt zich dit land onder de Turksche heerschappij en is ingedeeld in de ejaleets Diarbekir, Bagdad en Aleppo. De inwoners zijn bijna allen Arabieren. Alleen aan den voet van het gebergte en aan den oever der Sindsjar bevinden zich Koerden; ook heeft men er eenige Turken en Syrische en Armenische Christenen. Hun voornaamste bedrijf is de veeteelt. De merkwaardigste steden in eigenlijk Mesopotamië zijn: Mardin (Meredin), Nisib, Mossoel, Bagdad en Rakka aan de Eufraat.

Men vindt er talrijke bouwvallen en gedenkteekenen, zoowel uit de hooge oudheid als uit de middeneeuwen. De belangrijkste daarvan zijn die van Ninivé (zie aldaar). — In Mesopotamië ontstonden de eerste Staten van Klein-Azië. Het was de zetel van het rijk van Nimrod. Ook heerschte er koning Cusjan Risjataim (Richteren III 8). Het land bloeide vooral onder de Assyrische en Babylonische heerschappij. In het tijdperk der Arabieren was het de zetel der Khalifen en verhief zich nogmaals tot een hoogen trap van bloei. Eerst bij de invallen der Seldsjoeken en Turken begon het te kwijnen, en in onzen tijd is het gedeeltelijk eene ontvolkte woestenij.

< >