Mérimée (Prosper), een verdienstelijk Fransch schrijver, geboren te Parijs den 28sten September 1803, studeerde in de regten en werd advocaat, doch trad vervolgens in staatsdienst en hield zich vooral bezig met oudheden en letteren. In 1834 zag hij zich benoemd tot opzigter der historische gedenkteekenen in Frankrijk en volbragt onderscheidene merkwaardige reizen, waarvan hij verslag gaf in: „Voyage dans le midi de la France (1835)”, — „Voyage dans l’ouest de la France (1836)”, — „Voyage en Auvergne et dans le Limousin (1838)”, en „Notice par les peintures de l’église de St. Savin (1845)”. In 1844 werd hij lid der Académie, en in 1853 senator, in 1858 voorzitter der commissie tot reorganisatie van de Keizerlijke Bibliotheek en in 1866 groot-officier van het Legioen van Eer.
Hij overleed te Cannes in October 1870. Hij heeft vooral grooten roem verworven als novellist en ook eenige Duitsche werken uitgegeven. Wij vermelden van hem: „Théatre de Clara Gazul, comédienne espagnole (1825; 2de druk 1874)”, — den dichtbundel: „La Guzla (1827)”, — „Jacquerie, scènes féodales (1828)”, — het blijspel: „Don Quichote ou les deux héritiers (1850)”, — de geschiedkundige werken: „Histoire de don Pèdre I, roi de Castille (1848; 2de druk 1865)”, — „Etudes sur l’histoire romaine (1844, 2 dln; 3de druk 1870)”, — en „Les faux Démétrius (1852)”, — voorts op het gebied der kunstgeschiedenis: „Monuments historiques (1847)”, — op dat der letterkunde: „Mélanges historiques et littéraires (1856; 2de druk 1869)”, — en „Les cosaques d’autrefois (1865)”, — en op dat der novelle: „Colomba”,— „Carmen”, — „La dame de piqué”, — alsmede: „Mosaïque (1833)”, — „Contes et nouvelles (1846)”, — en „Nouvelles (1852)”. Eindelijk verschenen nog uit zijne nalatenschap: „Demières nouvelles (1874)”, — „Lettres à une inconnue (1873)”, —„Lettres à une autre inconnue (1875)”, — en „Mateo Falcone (1876)”.