Mendoza, te voren Cuyo genaamd, een Staat der Argentijnsche Confederatie aan den oostelijken voet der Cordillera’s, grenst in het noorden aan San Juan, in het oosten aan San Luis en in het zuiden aan de Pampas Argentinas en heeft eene uitgebreidheid van 1602 ☐ geogr. mijl. Het westelijk gedeelte is met uitloopers en hellingen der Cordillera’s bedekt, en daarop volgen groote, oostwaarts afdalende steppen. De bergstreek bevat er onderscheidene belangrijke delfstoffen (vooral koper), doch het oostelijk gedeelte is er schraal besproeid, dor en onvruchtbaar. De belangrijkste rivier is er de Rio-Mendoza, die het midden des lands doorsnijdt en wier wateren men aanwendt tot kunstmatige besproeijing.
Men vindt er ook geene wouden, maar slechts laag kreupelhout. In het zuiden heeft men uitgestrekte weiden. Het klimaat is er gezond en het aantal inwoners (1869) ruim 65000. De meesten zijn kleurlingen, die vooral zich toeleggen op landbouw en veeteelt. De mijnontginning is er van weinig belang en van fabrieknijverheid naauwelijks eenig spoor. Men drijft er handel op Buénos Ayres en Chili in voortbrengselen des lands, namelijk koper en runderen. De hoofdstad, desgelijks Mendoza geheeten, ligt aan den voet der Cordillera’s, telt 5000 inwoners en wordt dikwijls door aardbevingen geteisterd.