Mazarin (Jules), cardinaal en minister in Frankrijk gedurende de minderjarigheid van Lodewijk XIV, werd geboren te Rome den 14den Julij 1602, studeerde aldaar en aan Spaansche universiteiten in de regten, trad echter in 1622 in krijgsdienst bij de PauseIijke troepen en bevond zich in 1625 als kapitein in Valtellino. Gedurende den Successie-oorlog over Mantua vergezelde hij de Pauselijke afgezanten naar de Hoven van Savoye en Frankrijk. In 1630 kwam hij te Lyon in kennis met Richelieu, die zich van hem bediende tot bevordering der belangen van Frankrijk in Italië. Nadat hij in 1632 te Rome in staatsdienst was overgegaan, zond de Paus hem in 1634 als vice-legaat naar Avignon en kort daarna als buitengewoon nuntius naar het Fransche Hof.
In 1636 keerde hij terug naar Rome en ondersteunde er openlijk de Fransche politiek. In 1639 ging hij over in dienst van Lodewijk XIII en verkreeg in 1641 den cardinaalshoed. Door den stervenden Richelieu werd hij den Koning aanbevolen, en deze benoemde hem tot staatsraad, alsmede tot lid van het regentschap, dat, voorgezeten door Gaston, hertog van Orleans, het rijk gedurende de minderjarigheid van Lodewijk XIV besturen zou. Na den dood des Konings (1643) moest hp echter alle krachten aanwenden om zich staande te houden, vooral daar de Koningin-moeder, Anna van Oostenrijk, hem toen geenszins genegen was. Deze verbond zich met den hertog van Orleans en met prins Lodewijk van Condé en liet zich den 18den Mei 1643 door het Parlement tot eenige voogdes en regentes benoemen. Inmiddels behield Mazarin zijne betrekking als staatsraad en minister, en het gelukte hem weldra, zich bij de Koningin-moeder onmisbaar te maken en evenzoo heerschappij te voeren als Richelieu te voren. Het Parlement, begeerig naar zijn voormalig gezag, maakte gebruik van de ontevredenheid van den adel en van het volk en weigerde zijne toestemming tot het heffen van eenige drukkende belastingen. Mazarin echter waagde, na de overwinning der Fransche wapens bij Lens een beslissenden stap tegen het Parlement, daar hij den 26sten Augustus 1648 de hoofden der oppositie in hechtenis deed nemen.
Reeds den volgenden dag echter was de hoofdstad in opstand, en daarmede namen de onlusten der Fronde een aanvang. Nadat het Hof in Januarij 1649 naar St. Germain getrokken was, werd Mazarin den 8sten Januarij door het Parlement in den ban gedaan, doch behield na de overeenkomst te Ruel zijne waardigheid als minister. De strijd tegen hem en het Hof ontbrandde nog heviger, toen de Koningin-Regentes op zijn raad in Januarij 1650 de prinsen Condé en Conti, alsmede den hertog de Longueville, in den kerker deed werpen. Nu begaf zich Mazarin aan het hoofd zijner troepen naar de oproerige gewesten en gedroeg zich na de zegepraal bij Réthel zoo trotsch, dat de aanzienlijken en het volk der hoofdstad den dood van dien vreemdeling eischten. Hierop verliet hij Parijs en stelde uit Havre de Grace de gevangene Prinsen in vrijheid. Niettemin achtte hij het geraden, de wijk te nemen naar de Nederlanden. Terwijl het Parlement hem in den ban deed en de pers hem met tallooze schotschriften (Mazarinades) vervolgde, begaf hij zich van Luik naar Keulen, en stelde zich hier weder in betrekking met de Koningin-Regentes.
De opstand van den prins van Condé gaf hem eindelijk den moed om naar Frankrijk terug te keeren; hij kwam in December 1651 met 2000 ruiters en 4 kanonnen te Poitiers en vereenigde zich aldaar met de krijgsmagt van het Hof. Daar evenwel Parijs zijne onderwerping afhankelijk maakte van de verwijdering van den gehaten minister, begaf zich deze den 19den Augustus 1652 naar Sédan en vervolgens naar Rheims. Eerst nadat de partijen vrede hadden gesloten en Condé de wijk genomen had naar Spanje, hield hij den 3den Februarij 1653 een glansrijken intogt in de hoofdstad, waar het volk hem met een dof stilzwijgen ontving. In korten tijd echter herkreeg hij de volksgunst en zijn vroeger gezag, waarvoor het Parlement, de adel en de prinsen zich bogen. Onder zijn bestuur klom de invloed van Frankrijk in het buitenland, maar binnen de grenzen bevestigde hij het despotismus, waarvan Richelieu de grondslagen had gelegd en waarop Lodewijk XIV zijn troon zou plaatsen. Regtsbedeeling, handel en zeevaart en vooral de financiën kwamen meer en meer in verval.
Ook zeide men, dat hij tot verlenging van zijne heerschappij de opvoeding des Konings verwaarloosde. De inspanning, veroorzaakt door de onderhandelingen over den Vrede der Pyreneeën, hadden intusschen een nadeeligen invloed op zijn gestel, en hij overleed den 9den Maart 1661. Zijn ontzettend groot vermogen van 200 millioen livres, door hebzucht en knoeijerij bijeengeschraapt, werd grootendeels het eigendom van den markies de la Meïlleraie, die met zijne nicht Hortensia Mancini in het huwelijk trad en den titel verkreeg van hertog van Mazarin. — De cardinaal Mazarin had een zachtmoedig karakter; hij bediende zich meer van behendigheid, dan van kracht en nam slechts in nood zijne toevlugt tot maatregelen van geweld. Sommigen meenen, dat hij met Anna van Oostenrijk in het geheim gehuwd was. Kunst en wetenschap heeft hij bevorderd door de stichting van de Bibliothèque Mazarine van het Collége des quatre nations, van eene Académie voor Schoone kunsten en van eene Italiaansche opera.